Levensloop Hoofdstuk 3

Paragraaf 6.6
Deze les....
ga je leren hoe je uitrekent hoeveel belasting en premie voor de volksverzekeringen je moet betalen over je inkomen.
Dit heet de loonheffing.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 6.6
Deze les....
ga je leren hoe je uitrekent hoeveel belasting en premie voor de volksverzekeringen je moet betalen over je inkomen.
Dit heet de loonheffing.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Arbeidsmarkt
Op de arbeidsmarkt zijn er net als op alle andere markten vragers en aanbieders.
Aanbieders zijn de mensen die werken of willen werken
Vragers zijn de werkgevers en de overheid die mensen zoeken om bij hen te werken

Slide 3 - Tekstslide

Arbeidsovereenkomst
Individuele arbeidsovereenkomst.
Collectieve arbeidsovereenkomst
  • Vakbond en werkgever/werkgeversbond.
  • Bedrijfs-cao of een bedrijfstak-cao
Transactiekosten

Slide 4 - Tekstslide

Brutoloon - loonheffing = nettoloon

Het nettoloon is het loon dat je maandelijks op je rekening krijgt gestort. Dit is altijd lager dan je brutoloon.
De loonheffing bestaat uit belasting en premies voor de volksverzekeringen.
De premies worden gebruikt om uitkeringen van te betalen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

schema loonheffing uitrekenen
Stap 1: Belastbaar inkomen uitrekenen:
               Bruto inkomen  + bijtellingen -aftrekposten= belastbaar inkomen
Het belastbaar inkomen is het inkomen waarover je belasting/inkomensheffing moet betalen

Stap 2: het schijvensysteem toepassen
Stap 3: de heffingskorting(en) er af halen.


Slide 7 - Tekstslide

Heffingskorting
Iedereen in Nederland heeft recht op heffingskorting. Hoeveel is afhankelijk van je situatie. 
Deze heffingskorting gaat af van de inkomsten belasting die je moet betalen. 
Dus nadat je uitgerekend hebt hoeveel belasting je moet betalen, haal je daar de heffingskorting vanaf

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk
Maken 3.1 t/m 3.6

Slide 9 - Tekstslide

Heffingskorting
Iedereen in Nederland heeft recht op heffingskorting. Hoeveel is afhankelijk van je situatie. 
Deze heffingskorting gaat af van de inkomsten belasting die je moet betalen. 
Dus nadat je uitgerekend hebt hoeveel belasting je moet betalen, haal je daar de heffingskorting vanaf

Slide 10 - Tekstslide

Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het belastbaar inkomen toeneemt. Dit systeem heeft Nederland.

Slide 11 - Tekstslide

Draagkrachtbeginsel
Draagkrachtbeginsel ‘de sterkste dragen de zwaarste lasten’.
→ mensen met meer inkomsten betalen meer.

progressieve belasting → draagkrachtbeginsel

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld proportioneel belastingstelsel

Bij een proportioneel belastingstelsel betaalt iedereen hetzelfde percentage belasting.(Vlaktaks)


Slide 13 - Tekstslide

Het belastingpercentage wordt lager naarmate het belastbaar inkomen toeneemt.

Slide 14 - Tekstslide

Nivellering en denivellering
Nivellering: De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding  kleiner.
Denivellering: De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding steeds groter.

Zorgt het Nederlandse belastingstelsel voor (de)nivellering?

Slide 15 - Tekstslide

Progressief stelsel
Door een progressief belastingstelsel is er sprake van nivellering
Dit betekent dat de inkomensverschillen relatief kleiner worden; dit komt omdat de rijkere mensen in procenten meer belasting betalen dan de arme mensen waardoor het verschil in bruto inkomen groter is dan het verschil in netto inkomen

Slide 16 - Tekstslide

Zorgt de hypotheekrenteaftrek voor nivellering of denivellering?

Slide 17 - Open vraag

Zorgen heffingskortingen voor nivellering of denivellering?

Slide 18 - Open vraag

Gemiddeld tarief & marginaal tarief

Het gemiddelde belastingtarief is het belastingbedrag als percentage van je bruto inkomen.
Het marginale tarief is het percentage belasting wat je over je laatst verdiende euro betaalt. Meestal is dit hetzelfde als het percentage belasting dat je moet betalen wanneer je een euro extra verdient. (Alleen wanneer je dan net van schijf verandert, kan dit anders zijn.)

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk
Maken 3.7 t/m 3.14

Slide 20 - Tekstslide

(De)nivellering
Het verkleinen van inkomensverschillen noemen we nivellering
Het vergroten van inkomensverschillen noemen we denivellering 

Slide 21 - Tekstslide

Gemiddeld heffingstarief of belastingtarief




Percentage per verdiende euro afdracht aan de fiscus.

Slide 22 - Tekstslide

Het marginale heffingstarief
In de schijf waarin je laatst verdiende euro valt is je marginale tarief.

bijvoorbeeld:
Mevrouw A haar Bruto inkomen van €69000. Haar marginale tarief is 49,5%
Meneer B zijn bruto inkomen bedraagt € 68000. Zijn marginale tarief is 37,1%

Slide 23 - Tekstslide

Belastingstelsels 
  • Proportioneel belastingstelsel
  • Progressief belastingstelsel
  • Degressief belastingstelsel 

Slide 24 - Tekstslide

Primaire inkomens: 
deze worden verdiend in het productieproces

  • loon
  • pacht
  • rente/huur
  • winst

Slide 25 - Tekstslide

Overdrachtsinkomen
Voorbeelden van overdrachtsinkomen:
- kinderbijslag
- huurtoeslag
- zorgtoeslag
- alimentatie
- bijstand

Slide 26 - Tekstslide

Secundair inkomen

Primair inkomen + overdrachtsinkomen - belasting =

                                       secundair inkomen

Slide 27 - Tekstslide

Inkomensverdeling
Inkomensherverdeling in de Lorenz curve:

- rode lijn: primaire inkomens
- Blauwe lijn: secundaire inkomens

Slide 28 - Tekstslide

Een daling van de gini-coëfficiënt geeft aan dat de verschillen kleiner worden. 
Een gini-coëfficiënt van 0? Dat kan, het inkomen is perfect gelijkmatig verdeeld.
Gini-coëfficiënt

Slide 29 - Tekstslide

Kijk naar de grafiek.
Wat geeft de Lorenz curve aan ?
A
de armste 30% van de mensen verdient 30% van het inkomen
B
de armste 30% van de mensen verdient 3% van het inkomen
C
de rijkste 70 % van de mensen verdient 40 % van het inkomen
D
de rijkste 30 % van de mensen verdient 60% van het inkomen

Slide 30 - Quizvraag

Bij een progressief belastingstelsel is het marginale heffingstarief ...
A
kleiner dan het gemiddelde heffingstarief.
B
even groot als het gemiddelde heffingstarief.
C
groter dan het gemiddelde heffingstarief

Slide 31 - Quizvraag

Voor welke verdeling is de Gini Coëfficiënt groter?
A
Primair inkomen
B
Besteedbaar inkomen

Slide 32 - Quizvraag

Wat is vraag naar arbeid?
A
Alle vraag en aanbod van arbeid.
B
Alle mensen die werk zoeken.
C
Mensen van 15 jaar tot pensioen die werken.
D
Alle vacatures bij werkgevers.

Slide 33 - Quizvraag

Wat wordt geregeld in een cao?
A
Loon
B
Loon en Vrije dagen
C
Loon en Onkosten vergoeding
D
Loon, vrije dagen en onkosten vergoeding

Slide 34 - Quizvraag

Nivellering van inkomens betekent dat
A
De werking van het belastingstelsel
B
Het verschil tussen hoge en lage inkomens in verhouding kleiner wordt.
C
Het verder weg bij de diagonaal teken van de lorenzcurve
D
Het verschil tussen hoge en lage inkomens in verhouding groter worden.

Slide 35 - Quizvraag

Heffingskorting is ...
A
De belasting in box 1 + box 3
B
Korting op je heffing
C
Korting op het bedrag dat je aan IB moet betalen
D
Mensen met een laag inkomen krijgen minder inkomen

Slide 36 - Quizvraag

Secundair inkomen =
A
Primair inkomen + belasting - uitkering
B
Primair inkomen - belasting - uitkering
C
Primair inkomen + uitkering - belasting
D
Primair inkomen + belasting + uitkering

Slide 37 - Quizvraag