les 3 Spelontwikkeling van kinderen

les 3  spelontwikkeling
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Ontwikkeling van het kindMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

les 3  spelontwikkeling

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les kunnen de studenten de kenmerken benoemen van de spelontwikkeling van kinderen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Theorie
Aan de opdracht werken

Slide 3 - Tekstslide

Wat is spelontwikkeling?
Spelontwikkeling = stappen die kinderen maken in het spel en ontwikkelt zich door de jaren heen.


Slide 4 - Tekstslide

Verschillende soorten spel
Bewegingsspel: Spel waarbij kinderen hun motoriek en kracht gebruiken. Zoals: fietsen, klimmen.
Manipulerend spel: Onderzoekend of ontdekkend spel. Zoals: kleien, knikkers, zand.
Rollenspel: Spel waarbij kind zichzelf verplaatst in de ander. Zoals: vadertje en moedertje.
Constructiespel: Spelen door dingen te maken. Zoals: kapla, hutten bouwen.

Slide 5 - Tekstslide

Leeftijd 0 – 2 jaar (baby):

De baby ontdekt de wereld via spel.

Gebruik van zintuigen (orale fase) alles in de mond stoppen.

Vanaf ongeveer 3 maanden ontstaat eerste vorm van spel. Bewegen van een rammelaar, grijpen naar een bal.

Max 2 speelgoed in omgeving van een baby i.v.m. overprikkeling van de zintuigen.

Slide 6 - Tekstslide

Leeftijd 2 – 4 jaar (peuters): 
Jonge peuters spelen vaak nog naast elkaar.
Bewegingsspel vinden peuters het leukst (rennen, dansen).

Slide 7 - Tekstslide

Leeftijd 2 – 4 jaar (peuters): 
Vijf fasen die te herkennen zijn bij peuters:
1. Ongericht spel: kind loopt rond en speel niet. Kijkt veel.
2. Toeschouwersgedrag: kind kijkt intensief naar andere kinderen die spelen.
3. Solitair spel: kind speelt alleen en is druk bezig met het materiaal.
4. Parallel spel: kinderen spelen naast elkaar, niet met elkaar. (rond 3 á 4jr.)
5. Associatief spel: kinderen spelen met materialen een eigen spel. Imiteren elkaar en vullen elkaar aan in gesprekken (eind peuterfase).

Slide 8 - Tekstslide

Leeftijd 4 – 6 jaar (kleuters):
Symbolisch spel (rollenspel, doen alsof-spel) staat centraal (vadertje en moedertje).


Spelen in de hoeken: uitspelen van herkenbare situaties zorgt voor veiligheid en houvast.

Meespelen mag, maar niet het spel overnemen.

Kringspelletjes en bewegingsspelletjes zijn gewild.



Slide 9 - Tekstslide

Leeftijd 6 – 9 jaar (jong schoolkind) 
Verschuiving van symbolisch spel naar spel volgens regels.
Er wordt niet meer gespeeld vanuit fantasie.
Situaties worden gespeeld vanuit de realiteit.
Kinderen spreken elkaar hier ook op aan
Kinderen spelen ook moeilijkere rollen en kunnen ze langer spelen (spanningsboog is langer).

Slide 10 - Tekstslide

Vervolg jong schoolkind
Er wordt meer gespeeld met constructiemateriaal: huttenbouwen, legobouwwerken.
Pedagogisch medewerker: kinderen uitdagen om zelf een spel te bedenken en uit te voeren, voorzetje geven mag.
7 – 9 jarigen: competitiespellen, speurtochten zijn leuk, maar ook hen stimuleren om te experimenten met leeftijdsgenootjes > leren nieuwe dingen ontdekken

Slide 11 - Tekstslide

Leeftijd 9 – 12 jaar (ouder schoolkind)
Spelen is kinderachtig, zeggen dat ze niet meer spelen, maar doen het wel (voetballen) of ook als zij alleen zijn.
Tot 11 jaar spelen kinderen nog veel, samen en alleen
Kinderen sluiten zich aan bij clubs (toneelclub)
Hangen veel met peergroup
Groepjes ontstaan op basis van zelfde interesses.
Gezelschapsspellen ook nog leuk
Gamen wordt aantrekkelijk, zorg voor duidelijke regels en loop rond als pedagogisch medewerker

Slide 12 - Tekstslide

Spelontwikkeling stopt
Spelontwikkeling eindigt na deze leeftijdsfase. Pubers en adolescenten spelen namelijk niet meer. Af en toe wordt er nog wel gezelschapsspellen gespeeld, maar meer ook niet (30 seconds, Catan, Risk, kaartspelletjes ). En uiteraard ook computergames.

Slide 13 - Tekstslide

Speelgedrag blijft

Slide 14 - Tekstslide

Grove opzet van het ontwikkelboek
* Cover: pakkende titel, je naam, studentnr, klas, docent (Mirjam van Dijk)en natuurlijk een mooi, passend plaatje.
* Inhoudsopgave
* Voorwoord/inleiding van 200 woorden
* Zes hoofdstukken van elk 1000 woorden. Iedere ontwikkelingsfase is een hoofdstuk
- Ieder hoofdstuk heeft een korte inleiding
- Elk ontwikkelingsaspect een alinea (tussenkopje)
* Bronnenlijst
* Eventuele bijlagen
Alles in eigen woorden (anders is het plagiaaat), rijk illustreren!
 

Slide 15 - Tekstslide

Hoofdstuk indeling
1. Baby
2. Peuter
3. Kleuter
4. Jongebasisschoolkind
5. Ouder basisschoolkind
6. Puber of tiener

Slide 16 - Tekstslide

Ontwikkelingsaspecten (onderdelen in de ontwikkeling)
1. Lichamelijke en/of motorische ontwikkeling
2. Cognitieve ontwikkeling; ontwikkeling van het denken, waarnemen, geheuegen en taal
3. Seksuele ontwikkeling (wordt soms ook als onderdeel van de lichamelijke ontwikkeling gezien), ontwikkeling van seksulaiteit en intimiteit
4. Sociaal-emotionele ontwikkeling; ontwikkeling van het sociale gedrag, van de omgang met anderen, ontwikkeling van emoties en gevoelens (vertrouwen, veiligheid, angst en jaloezie)
5. Taalontwikkeling
6. Creatieve-expressieve ontwikkeling; gericht op muzische en creatieve waardigheden, bedenken van oplossingen

Slide 17 - Tekstslide

Belangrijk bij bronvermelding
Je kunt dit doen dmv een literatuurlijst of een voetnoot (bij Word: Invoegen → Verwijzing → Voetnoot).

Alle punten worden gescheiden door komma’s, aan het eind staat en punt.

De studenten moeten ALTIJD bij alle projecten en draaiboeken bronnen vermelden.

Bij het overnemen van een stuk/citaat moet dit altijd in de tekst worden vermeld. Wanneer dit niet gedaan wordt dan is er sprake van fraude of plagiaat

Slide 18 - Tekstslide

Bronvermelding
Boeken: achternaam schrijver en voorletters, titel (cursief), plaats uitgave en jaar uitgave, uitgeverij
Tijdschriftartikel: achternaam schrijver en voorletters, titel (tussen aanhalingstekens), naam tijdschrift (cursief), jaargang en maand uitgifte van het tijdschrift, de pagina’s waar het artikel zich bevindt.
Internet: indien bekend achternaam schrijver en voorletters, titel (tussen haakjes), naam internetsite (cursief), adres internetsite.
Televisie: titel programma (cursief), naam maker, naam omroeporganisatie of net, datum uitzending.
Interview deskundige: achternaam en voorletters deskundige (cursief), titel of beroep, werkzaam bij.

Slide 19 - Tekstslide