Opdracht 15
1 a overhoor
b overhoort
c overhoren
2 Het werkwoord overhoren wordt op verschillende manieren geschreven. Het past zich aan, aan wie het doet. Ik overhoor, mijn moeder overhoort, wij overhoren.
Opdracht 17
1 Rick houdt van muziek.
2 Hij luistert graag naar de radio.
3 Zelf maakt hij ook muziek.
4 Een keer per week gaat hij naar de muziekschool.
5 Daar krijgt hij les op een leeninstrument.
6 Voor zijn verjaardag vraagt hij een eigen gitaar.
7 Rick heeft veel plezier.
8 Hij doet goed zijn best.
9 De muziekleraar is tevreden.
10 Misschien wordt hij later beroemd.
1 voetballen – trainer – doelpaal – trainen – passeer – juichen – overtreding – strafschop
2 leert – huiswerk – agenda – zitten – maken – proefwerk – heb – cijfer
3 word – foto – wachten – camera – lachen – zijn – muis – smeert
Opdracht 19
Eigen antwoorden.
Opdracht 20
1 lopen
2 hebben
3 krijg
4 zijn
5 dacht
6 doe
7 vind
8 overleef
9 is