In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Les 2: Schaarste en kiezen
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Herhaling sleutelbegrippen Les 1: Welvaart en schaarste
Nieuwe theorie: Schaarste en kiezen
Bespreken opgaven
Herhalen sleutelbegrippen
Opdrachten voor de volgende keer
Slide 2 - Tekstslide
Economie gaat over........
A
Geld verdienen
B
Hoe je veel winst kunt maken
C
Hoe mensen in hun behoeften voorzien
D
Productiemiddelen
Slide 3 - Quizvraag
Welvaart is de mate, waarin....
A
iedereen rijk is
B
mensen in staat zijn spullen te kopen
C
mensen behoeften hebben
D
mensen in hun behoeften kunnen voorzien
Slide 4 - Quizvraag
Als er productiemiddelen moeten worden opgeofferd om een product te maken, is er sprake van...
A
In behoeften voorzien
B
Verbruiken
C
Consumeren
D
Schaarste
Slide 5 - Quizvraag
Voorbeelden van welvaart in ruime zin zijn.... (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Gezondheid
B
Koopkracht hebben
C
Een huis hebben
D
Vrije tijd
Slide 6 - Quizvraag
Als we het hebben over hoeveel eenhuishouden gemiddeld kan inkopen, dan hebben we het over....
A
Rijkdom
B
In behoeften voorzien
C
Koopkracht
D
Welvaart in enge zin
Slide 7 - Quizvraag
Het reëel inkomen zegt iets over .....
A
Hoe realistisch je inkomen is
B
Hoeveel je verdient
C
De koopkracht
D
Hoe rijk je bent
Slide 8 - Quizvraag
Een indexcijfer is..... (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
een verhoudingsgetal t.o.v. een basiswaarde
B
vrijwel hetzelfde als een percentage
C
een economische indicator
D
een manier van rekenen
Slide 9 - Quizvraag
Nieuwe theorie: schaarste en kiezen
Sleutelbegrippen:
Kiezen in economische zin
Opofferingskosten
Budgetlijn
Budget
Slide 10 - Tekstslide
Kiezen in economische zin
Schaarste dwingt ons om te kiezen.
Maar wanneer je kiest voor iets, kun je iets anders niet meer doen.
Dat offer je op.
Vandaar de term opofferingskosten.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
De opbrengsten van het beste niet gekozen alternatief zijn.......
(twee goede antwoorden mogelijk)
A
Opportunity Costs
B
Gemiste opbrengsten
C
Verliezen
D
Opofferingskosten
Slide 13 - Quizvraag
Je hebt de keuze: 1. Een avondje naar de bioscoop. Dat kost € 25. 2. Een avondje werken. Dat levert € 15 op. Hoe hoog zijn de opofferingskosten als je naar de bioscoop gaat?
A
€25,-
B
€15,-
C
€40,-
D
€10,-
Slide 14 - Quizvraag
Budget & budgetlijn
Een budget is de hoeveelheid geld die een persoon, bedrijf, de overheid of een andere instantie te besteden heeft.
Een budgetlijn is een lijn met alle denkbeeldige combinaties die je bij gegeven prijzen en een gegeven budget kunt kopen
Slide 15 - Tekstslide
Beltegoed: €10,- Kosten bellen: €0,25 per minuut Kosten sms: €0,10 per bericht
Vallen 60 sms-jes en 40 minuten bellen binnen/buiten budget?
A
Buiten
B
Past precies
C
Binnen
D
Ligt eraan hoelang je belt
Slide 16 - Quizvraag
Beltegoed: €10,- Kosten bellen: €0,25 per minuut Kosten sms: €0,10 per bericht
Vallen 80 sms-jes en 10 minuten bellen binnen/buiten budget?
A
Buiten
B
Past precies
C
Binnen
D
Ligt eraan hoelang je belt
Slide 17 - Quizvraag
Beltegoed: €10,- Kosten bellen: €0,25 per minuut Kosten sms: €0,10 per bericht
Vallen 50 sms-jes en 20 minuten bellen binnen/buiten budget?
A
Buiten
B
Past precies
C
Binnen
D
Ligt eraan hoelang je belt
Slide 18 - Quizvraag
Budgetlijnen
Afleiding budgetvergelijking
Slide 19 - Tekstslide
Bespreken opgaven 1.2, 1.3 en 1.4
Slide 20 - Tekstslide
Wat zijn opofferingskosten?
Slide 21 - Woordweb
Wat is een budget?
Slide 22 - Woordweb
Wat laat een budgetlijn zien?
Slide 23 - Woordweb
Oefenen voor volgende keer
Maak de opgaven 1.6 t/m 1.9 (blz. 18-20 Leeropgavenboek 1)