3. Los verbos AR, ER, IR

¡Hola!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

¡Hola!

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  • Controlar los deberes
  • Explicación de los verbos regulares
  • La evaluación
  • Los deberes
Sevilla

Slide 2 - Tekstslide

Los deberes
Ontkenning:
No betekent zowel nee als niet!
Soms noteer je het woord dus 2x achter elkaar. 
Plaats:
Het komt er altijd voor te staan.
Kijk maar naar het voorbeeld.
A. Vul in gusta of gustan
1. Me _____________________ las hamburguesas.
2. ¿Te ______________________ estudiar español?
3. Me ______________________ el fútbol.
4. ¿Te ______________________ bailar?
5. Me _______________________ los libros de Harry Potter.

B. Geef antwoord op de vragen, antwoord in hele zinnen in het Spaans:
voorbeeld: ¿Te gusta el español? – Sí, me gusta el español OF No, no me gusta el español
                       Vind je Spaans leuk? - Ja, ik vind Spaans leuk OF Nee, ik vind Spaans niet leuk. 
1. ¿Te gustan los perros?
2. ¿Te gusta ver Netflix?
3. ¿Te gusta hablar español?
4. ¿Te gusta leer?
5. ¿Te gusta la música clásica?
6. ¿Te gustan los gatos?
Sí = ja
No = nee
miércoles el dieciocho de enero, séptima hora

Slide 3 - Tekstslide

Las respuestas
A. Vul in gusta of gustan
1. Me gustan las hamburguesas.  
2. ¿Te gusta estudiar español?
3. Me gusta el fútbol.
4. ¿Te gusta bailar?
5. Me gustan los libros de Harry Potter.

B. Geef antwoord op de vragen, antwoord in hele zinnen in het Spaans:
voorbeeld: ¿Te gusta el español? – Sí, me gusta el español OF No, no me gusta el español
                       Vind je Spaans leuk? - Ja, ik vind Spaans leuk OF Nee, ik vind Spaans niet leuk. 
1. ¿Te gustan los perros?            Sí, me gustan los perros.                      No, no me gustan los perros. 
2. ¿Te gusta ver Netflix?             Sí, me gusta ver Netflix.                         No, no me gusta ver Netflix.
3. ¿Te gusta hablar español?    Sí, me gusta hablar español.               No, no me gusta hablar español.  
4. ¿Te gusta leer?                         Sí, me gusta leer.                                   No, no me gusta leer. 
5. ¿Te gusta la música clásica? Sí, me gusta la música clásica.           No, no me gusta la música clásica. 
6. ¿Te gustan los gatos?             Sí, me gustan los gatos.                        No, no me gustan los gatos.
el verbo gustar

Slide 4 - Tekstslide

La evaluación
miércoles el 1 de febrero, 7a hora
tarea 1 gramática y vocabulario
+ 3.1 y 3.2 (los verbos)

Slide 5 - Tekstslide

     Los deberes
miércoles el veinticinco de enero, la séptima hora
1. Klik HIER.
2. Vul hier de volgende werkwoorden in:
  • hablar
  • escuchar
  • comer
  • leer
  • vivir
  • escribir
3. Vul hier presente in. 
4. Klik op start oefening.
5. Oefen minimaal 10 minuten met het vervoegen van de werkwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

El objetivo:
Ik weet de vervoeging van 
de regelmatige werkwoorden 
op -AR, -ER en -IR

Slide 7 - Tekstslide

Los verbos
Werkwoorden eindigen in het Spaans altijd op: 
AR
ER
IR
De AR werkwoorden kende je al. Deze heb je in de vorige periode geleerd. 
Nu gaan we daar de werkwoorden die eindigen op ER en IR aan toe voegen.

Slide 8 - Tekstslide

Weet je het nog?

Slide 9 - Tekstslide

Weet je het nog?
-as
-a
-áis
-an
nosotros
ellos/ellas/ustedes

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoorden ER / IR
De werkwoorden die eindigen op ER en IR werken precies hetzelfde!
Het verschil is dat zij andere uitgangen hebben. 


-  ER
- IR
ik
yo
O
O
jij
ES
ES
hij / zij / u
él / ella/ usted
E
E
wij
nosotros
EMOS
IMOS
jullie
vosotros
ÉIS
ÍS
zij / u (meervoud)
ellos / ellas/ ustedes
EN
EN

Slide 11 - Tekstslide

Stappenplan
het vervoegen van werkwoorden

Voorbeeld: Nosotros __________ (comer) paella.

1. Haal AR, ER of IR van het werkwoord af. Je houdt de stam over: com
2. Om welke persoon gaat het in de zin? Nosotros
3. Kijk welke uitgang er bij nosotros hoort: emos
4. Plak de stam en uitgang aan elkaar: comemos (= wij eten)
Let goed op dat je in het juiste rijtje kijkt! Eindigt je hele werkwoord op AR, ER of IR?

Slide 12 - Tekstslide

Unos ejemplos:
comer, él
1. _____________
escribir, yo
2. _____________
estudiar, ellos
3. _____________

Slide 13 - Tekstslide

Los verbos
Heb je de uitleg nog niet helemaal goed begrepen? 

Bekijk dan dit filmpje om nog een keer te luisteren naar de uitleg. 

Snap je het?
Maak dan de opdrachten op de volgende pagina! 

Slide 14 - Tekstslide

Tijd om te oefenen!
Maak de opdrachten in de schrift
¡A practicar!

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoorden schema
Neem onderstaand schema over in je schrift. 
Je kan het gebruiken als hulpsteuntje bij de volgende opdrachten. 
- AR
-  ER
- IR
ik
yo
O
O
O
jij
AS
ES
ES
hij/ zij/ uw
él / ella/ usted
A
E
E
wij
nosotros
AMOS
EMOS
IMOS
jullie
vosotros
ÁIS
ÉIS
ÍS
zij/ u (meervoud)
ellos / ellas/ ustedes
AN
EN
EN
timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Het onderwerp

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Stappenplan
werkwoorden vervoegen
Haal AR/ER/IR weg
Je hebt nu de stam
Zoek het persoonlijk voornaamwoord.
Welke uitgang hoort erbij? (zie schema)
Plak de stam en de uitgang aan elkaar!
1.
2.
3.
4.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Las respuestas 3.3

Slide 21 - Tekstslide

¿Te gusta(n) ...?
Sí me gusta(n) ...
No, no me gusta(n) ...

Slide 22 - Tekstslide

Mi ... favorito/a es ... 

Slide 23 - Tekstslide

Creo que ... es ...

Slide 24 - Tekstslide