Paragraaf 2 Een etentje thuis

§2.2 Een etentje thuis
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§2.2 Een etentje thuis

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling paragraaf 1
consumeren
behoeften
produceren 
schaarste

Slide 2 - Tekstslide

Begrip: behoefte
Behoefte: alles wat je nodig hebt of waar je naar verlangt.

Slide 3 - Tekstslide

consumeren

Als je in je behoeften voorziet, ben je aan het consumeren. 

Slide 4 - Tekstslide

Schaarste
  • Middelen (geld) zijn beperkt
  • Behoeften zijn oneindig
  • Gevolg: schaarste = je hebt niet genoeg middelen om in je behoeften te voorzien

Slide 5 - Tekstslide

Produceren
  • Produceren = het maken van goederen en het leveren van diensten. 

Slide 6 - Tekstslide

Behoefte
* Iets missen waarmee een wens wordt vervuld

Slide 7 - Tekstslide

Een broodje in de Aula kopen is
A
Zelfvoorziening
B
Consumeren

Slide 8 - Quizvraag

Kun je door de natuur consumeren?
A
Nee
B
Ja

Slide 9 - Quizvraag

Consumeren betekent: een behoefte bevredigen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is produceren
A
Iets kopen
B
Iets gebruiken
C
Produceren is gratis
D
Iets doen of maken voor de bevrediging van behoeften

Slide 11 - Quizvraag

Tussendoor wil iedereen wat eten, dat is
A
consumeren
B
een behoefte
C
produceren

Slide 12 - Quizvraag

Een broodje pindakaas eten is
A
consumeren
B
behoefte
C
produceren

Slide 13 - Quizvraag

In de economie betekent schaarste:
A
Dat iets zeldzaam is (zoals diamanten)
B
Dat iets heel kostbaar/duur is (zoals goud)
C
Dat is iets op kan gaan (zoals olie)
D
Dat je iets moet inleveren (tijd/geld) om het te krijgen

Slide 14 - Quizvraag

Je koopt een nieuwe iPhone, wat doe je nu?
A
Behoefte
B
Consumeren
C
Produceren

Slide 15 - Quizvraag

Je wilt graag een eigen huis bouwen dat is:
A
consumeren
B
een behoefte
C
produceren

Slide 16 - Quizvraag

Je gaat met vrienden aan de slag om dat huis te bouwen, dat is:
A
consumeren
B
produceren
C
een behoefte

Slide 17 - Quizvraag

€599 + €275 - €55 - €550 = €269
Hij moet kiezen
Opgave 4

Slide 18 - Tekstslide

Tijd
Tijd
Middelen
Middelen
Tijd
Middelen
Opgave 6

Slide 19 - Tekstslide

Onbetaalde productie 
Onbetaalde productie is productie die gebeurt door de consumenten zelf voor eigen behoeften of voor elkaars behoeften. 

Slide 20 - Tekstslide

Onbetaalde productie
productie thuis zoals:

- eten koken
- de was doen
- kinderen verzorgen
- fiets repareren

Je produceert voor je eigen behoefte of voor elkaars (gezin) behoefte

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

de natuur
bijdrage van de natuur nodig om te kunnen produceren

- water en zon zijn nodig om voedsel te laten groeien

Slide 23 - Tekstslide

arbeid en gereedschap
arbeid: iemand moet het werk doen

gereedschap: hulpmiddelen voor productie van eigen behoeften

- broodmes voor broodsnijden
- strijkplank en strijkbout voor strijken

Slide 24 - Tekstslide

Bij onbetaalde productie zijn nodig:
Onbetaalde productie
  1. arbeid nodig (onbetaald)
  2. hulpmiddelen nodig/gereedschap (strijkijzer)
  3. natuur nodig (water anders kan je niet koken, zonder zon geen voedsel)

Slide 25 - Tekstslide

consumenten besteden productie uit
- als ze het werk zelf niet kunnen
- als ze er geen zin in hebben
- als ze er geen tijd voor hebben

Slide 26 - Tekstslide

waarde productie thuis
zelf nasi maken € 4,- 


nasi ophalen bij de chinees 
€ 8,50

Slide 27 - Tekstslide

De waarde van eigen productie
besparen op productie bij een bedrijf

hoe?

Je rekent uit wat de eigen productie kost en wat je betaalt voor dezelfde productie bij een bedrijf. Het verschil tussen beide bedragen is de waarde van de productie thuis.

Slide 28 - Tekstslide

Zelfstandig werken in stilte
opdracht  3 tot met 5 en 7  tot met 12


timer
20:00

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video