4H K2C Wiederholung 2 schwaches Verb

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Das schwache Verb

Wiederholung

Ihr könnt am Ende dieser Stunde die schwachen Verben im Präsens und Präteritum konjugieren und das Partizip bilden.

Weißt du es noch?

Vertaal de zin:
Hij was gisteren niet thuis.

Vertaal de zin:
Zij had het boek niet

Das Fahrplan

Das Verb im Präsens

Das Verb im Präteritum

Das Partizip

Präsens

Bekijk het filmpje voor een korte uitleg of kijk  naar de Powtoon van Frau Klever (klik op de tekst).

Deze video is niet meer beschikbaar

Welke video was dit?

ich

du

er/ sie /es/man

wir

ihr

Sie/ sie

wohne

wohnst

wohnt

wohnen

wohnt

wohnen

Achter de stam komen vaste uitgangen, maar wanneer de stam eindigt op een - d of -t krijg je soms een extra .....

Bij deze 5 werkwoorden krijg je dezelfde veranderingen als bij werkwoorden op -t/-d

Was ............... dein Hund den ganzen Tag?

Mein Bruder und seine Freundin ....... zum Tierpark.

Ich ....... Schafe!

Her Meyer, .............. Sie mit uns den Zoo?

macht

besuchen

laufen

liebe

sehen

fliegt

Übersetze:
Mijn moeder woont in Berlijn.

Übersetze:
Hij werkt in een supermarkt.

Übersetze:
Zij luisteren graag muziek.

Übersetze:
Zij zit thuis.

Das Partizip Perfekt

Bekijk het filmpje voor een korte uitleg.

Deze video is niet meer beschikbaar

Welke video was dit?

Ich (heb) in Berlin (gewoond).

Hij (heeft gevoetbald).

Sie (hebben) lange (gepraat)

Präteritum

Bekijk het filmpje voor een korte uitleg of naar de Powtoon van Frau Klever.

Deze video is niet meer beschikbaar

Welke video was dit?

du

er/sie/es/man

wir

ihr

sie/Sie

ich

wohnte

wohnten

wohnten

wohntest

wohntet

wohnte

Der junge Ludwig ...... schon früh das Klavierspielen.

1. lernt
2. lernte
3. lerntete
4. lerntet

Er .... mit sieben Jahren sein erstes öffentliches Konzert.

1. hat
2. hatte
3. hattet
4. hatet

Er ..... bis 1789 Musik an der Universität Bonn.

1. studiert
2. studierte
3. studiertet
4. studieret

Sein Vater ..... ebenfalls als Musiker.

1. arbeitet
2. arbeitetet
3. arbeitete
4. arbeit

Ich (verpassen, vt) ... den Zug.

Was (kosten, vt) ... dieses Geschenk?

Seit wann (zeichnen, vt) ... er Porträts?

Ich (verpassen, vt) ... den Zug.

Das Auto (feststecken, vt) ... im Schlamm ... .

(sich wohl fühlen, tt) ... du ... nicht wohl?

(sich waschen) Ich ... ... jeden Morgen, wirklich!

Wir (sich erholen) ... ... vom Schuljahr.

Evaluatie:
Vertel wat je van deze les vond. Wat was makkelijk, wat moeilijk? Heb je iets gemist?

Nog meer oefenen, kijk dan op....

Link 1 (schwaches Verb im Präsens)

 Link 2 (schwaches Verb im Präsens op tijd)

Vielen Dank für eure Aufmerksamkeit!