Troisième cours 23 septembre

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Planning et buts

Aan het eind van dit lesuur....

Heb ik het huiswerk nagekeken

Kan ik een mail begrijpen over een weekend in Parijs

Kan ik iets of iemand beschrijven a.d hand van het bijvoeglijk  naamwoord. 

Klassenregels

We werken rustig samen in de klas.

We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.

Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.

We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook in de telefoontas.

We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.

We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.

We laten elkaar uitpraten.

We eten en drinken niet in het klaslokaal (behalve in de pauzes).

Het huiswerk bespreken

Exercices 13bcd et 14

Vocabulaire A et B

Grammaire C

Vocab

Vocabulaire A

Vocab

Vocabulaire B

	mannelijk	vrouwelijk
enkelvoud	-	-e
meervoud	-s	-es

	mannelijk	vrouwelijk
enkelvoud	petit	petit e
meervoud	petit s	petit es

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijke naamwoord

	Man. enk	man. meerv	vrouw. enk	vrouw. meerv
regel.	-	-s	-e	-es
klein	petit	petits	petite	petites
rood	rouge	rouges	rouge	rouges
grijs	gris	gris	grise	grises

Onregelmatige vormen

	man.ev	man.mv	vrouw.ev	vrouw.mv
mooi	beau	beaux	belle	belles
nieuw	nouveau	nouveaux	nouvelle	nouvelles
oud	vieux	vieux	vieille	vieilles

Let op....

Als een bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e, dan geen extra e bij vrouwelijke woorden.

Le pantalon est rouge. La jupe est rouge.

Eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een -s? Dan krijg je geen extra -s in het meervoud.

Le cabriolet est gris. Les cabriolets sont gris.

Exercice 13b 

1. La robe est noire

2. Les baskets sont grandes

3. Elle achète un jean bleu

4. Je porte un petit T-shirt

5. Il a les cheveux blonds

6. Ta ceinture est brune, ou pas? 

Exercice 13c

mannelijk	vrouwelijk	mann.mv	vrouw.mv
vert	bleue	longs	petites
joli	grande	chers	noires

Exercice 13d

1. Voici Sandrine. Elle a les cheveux noirs.

2. Elle porte un pantalon bleu.

3. Elle a une ceinture brune.

4. Et un T-Shirt vert. 

5. Elle est belle.

6. Son sac est grand.

7. Son jean est nouveau.

8. Ses vêtements sont chers.

Exercice 14a

1. grande

2. française

3. intelligente

4. sympathique

5. triste

6. petite

7. blonde

8. élégante

Exercice 14b et 14c

14b: 1. rouge

2. blonds

3. bleue

4. petites

14c: 1. beau

2. belle

3. nouveau

4. nouvelle

Exercice 14d

1. bruns

2. bleue

3. verte

4. blanc

5. bleu

6. noires

7. gris

8. rouge

Exercice 15a

1. L'actrice est (mooi)

2. Le président n'est pas (klein)

3. La star est (Nederlands)

4. La ceinture est (nieuw)

5. Les sacs sont (zwart)

6. Le pantalon est (grijs)

Exercice 15b

Beschrijf jezelf in het Frans. Schrijf op welke kleren je vandaag draagt en welke kleur ze hebben. Maak hele zinnen zoals het voorbeeld en noem drie kledingstukken.

Voorbeeld: Aujourd'hui, je porte une robe. La robe est rouge. 

Au travail...!

Exercice 15a et 15b (p.14 WB)

Uitspraak van -d, -t en -s

Als -d, -t en -s de laatste letter van een woord zijn worden ze niet uitgesproken. 

"Petit, grand gris" 

Uitspraak van -d, -t en -s

Maar als het de vrouwelijk vorm is en als er een extra -e aan het einde is, worden -t, -d en -s wel uitgesproken. 

"Petite, grande grise" 

uitspraak  d    t    s

aan het eind van een woord spreek je deze letters meestal niet uit.

Bijvoorbeeld:

vous   

les lunettes

s'il vous plaît

il prend

Exercice 16b

Onderstreep de groente letters, -d,-t en -s die je hoort terwijl ik het voorlees. 

Devoirs

Faire: exercices 16d et 18 (p.15-16 wb)

Apprendre: vocabulaire A  et B (p.38 wb)

 grammaire C (p.64 tb) et Phrases clés D (p.65tb)