In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Oefenen hoofdstuk 9
Nederland en Europa
klas 4C
Doel: oefenen met de leerstof van de vorige les
Slide 1 - Tekstslide
De EGKS is opgericht in...
A
1945
B
1951
C
1955
D
1963
Slide 2 - Quizvraag
Noem twee redenen waarom de EGKS is opgericht?
Slide 3 - Open vraag
In welk jaar is de Europese Unie opgericht?
A
1951
B
1967
C
1992
D
2001
Slide 4 - Quizvraag
In 1992 werden twee belangrijke punten afgesproken. Welke hoort er niet bij?
A
Vrij verkeer van goederen en diensten
B
De invoering van de Euro
C
economisch gezonde landen zijn welkom in de EU
D
Een groot Europees leger
Slide 5 - Quizvraag
De EU landen werken veel samen. Wat is geen voorbeeld van samenwerking?
A
Eerlijke concurrentie
B
Gezamenlijk werken aan het milieu
C
Vrij verkeer van goederen
D
Europese leger
Slide 6 - Quizvraag
Zijn alle landen uit Europa ook lid van de Europese Unie?
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quizvraag
Binnen de Europese Unie zijn er allerlei gebieden waarop de lidstaten samenwerken. Op welk soort samenwerking was de Europese Unie vanaf het ontstaan vooral gericht?
A
economische samenwerking
B
samenwerking op het gebied van buitenlands beleid
C
samenwerking op het gebied van milieu
D
sociaal-culturele samenwerking
Slide 8 - Quizvraag
Zara en Fatma kijken naar het journaal. Het gaat over de Europese Unie. Fatma vraagt: “Waarom is Nederland lid van de Europese Unie?” Wat kan Zara het beste zeggen?
A
Dan werken alle legers van Europa samen.
B
Dat is verplicht voor alle Europese landen.
C
Het is goed voor de Nederlandse economie.
D
Dan komen er meer toeristen naar Nederland.
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Wordt met het plan uit tekst 4 een uitgangspunt van de Europese Unie (EU) aangetast?
A
ja, het garanderen van een eerlijke concurrentie tussen de lidstaten van de EU
B
ja, het recht om als EU-burger vrij te reizen binnen de EU
C
ja, het recht om producten in een ander EU-land te kopen
D
nee, er wordt geen uitgangspunt van de EU aangetast
Slide 11 - Quizvraag
...........Beslist (mee) over nieuwe wetten en controleert de Europese Commissie.
A
Europees Parlement
B
Europese Commissie
C
Raad van ministers (Raad van de EU)
Slide 12 - Quizvraag
Bestaat uit bijvoorbeeld alle ministers van Justitie uit alle EU-landen en stemt over wetsvoorstellen.
A
Europees Parlement
B
Europese Commissie
C
Raad van ministers (Raad van de EU)
Slide 13 - Quizvraag
Dagelijks bestuur van de EU
A
Europees Parlement
B
Europese Commissie
C
Raad van ministers (Raad van de EU)
Slide 14 - Quizvraag
Dagelijks bestuur van de EU
Voert wetten uit
Eurocommissaris
Controleert of of de lidstaten zich aan de wet houden
Samenstelling verandert vaak: telkens andere ministers
Stemt voor of tegen de regels van Europese Commissie
Elke vijf jaar gekozen
Beslist mee met wetgeving/ controleert EC
751 leden
Slide 15 - Sleepvraag
Noem twee kritiekpunten (nadelen) op de EU.
Slide 16 - Open vraag
Om de hoeveel jaar wordt een nieuw Europees Parlement gekozen?
A
2 jaar
B
4 jaar
C
5 jaar
D
10 jaar
Slide 17 - Quizvraag
Het dagelijks bestuur van de EU is:
A
Europese Commissie
B
Europese Parlement
C
Raad van Ministers
Slide 18 - Quizvraag
De aanleiding voor Brexit was: de verminderde invloed van Nederland.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quizvraag
De belangrijkste taak van de raad van ministers is het maken van wetsvoorstellen van de Europese Commissie
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Referendum:
Slide 21 - Open vraag
Het houden van een referendum heeft voor- en nadelen.