Di 24-05-2022 Periode 4: schrijven

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

HA3C
Dienstag, 24 Mai 2022

Slide 2 - Tekstslide

Was werden wir heute machen?
  • Schrijven info
  • Voorbeeld
  • Grammatik voor schrijven
  • Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Schrijftoets
E-mail/postkaart schrijven.
Opdracht 1. Thema = Traumurlaub (droomvakantie) 70-80 woorden
Opdracht 2. Thema = Feiertage (feestdagen) (Ostern, Karneval in Deutschland, Oktoberfest, niederländischer Königstag, Geburtstag) 70-80 woorden, 1 vd 5 thema's krijg je.

Eigen woordenboek mee (NL-D)
Wanneer? Dinsdag 7 juni



Slide 4 - Tekstslide

Schrijven
Droomvakantie: *juiste aanhef/afsluiting/indeling
       *hoe het met je gaat
      *waar je bent geweest (plek, tijd, personen)
      *vertellen over de plek
      *activiteiten die je kunt doen
Feestdag: (Ostern, Karneval in Deutschland, Oktoberfest, niederländischer Königstag, Geburtstag)
      *juiste aanhef/afsluiting/indeling
      *uitleggen wat er op die feestdag gebeurt
      *3 dingen die leuk zijn, 3 dingen die minder leuk zijn
      *diegene uitnodigen om die feestdag samen te gaan vieren



Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld Geburtstag

Slide 6 - Tekstslide

!!!!
Datum: rechtsboven: Plaats, den getal. maand jaar
                Bv. Vught, den 4. April 2022
Aanhef: Liebe (vrouwelijke naam), daarna een komma
                  Lieber (mannelijke naam), daarna een komma
Na Aanhef: altijd kleine letter
Afsluiting: Liebe Grüße GEEN komma
                       Lisa naam eronder, alleen voornaam

Slide 7 - Tekstslide

Zou vorm
1. wens uitdrukken
2. beleefd iets vragen
--> Gebruik je würden of möchten
würden: Ich würde gern in Berlin wonen. (ik zou graag in Berlijn wonen)
möchten: Ich möchte später gern Psychologie studieren
(ik zou graag later psychologie willen studeren)

Slide 8 - Tekstslide

 Sprechprüfung vorbereiten
spreektoets voorbereiden
  • Was (wat)? 
Aan de slag met boekje schrijven

  • Wie (hoe)? laptop of papier
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent, boek, woordenboek
  • Zeit (tijd)? 14:00
  • Fertig (klaar)? Üben (oefenen)




An die Arbeit!

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide