literatuurtheorie mbo 4

Lesdoelen:
  • Kunnen herkennen en benoemen van: personages, vertelperspectief , tijd, ruimte , sfeer  , chronologie, vertelde tijd, verteltijd, motieven en thema 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolMBOhavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoelen:
  • Kunnen herkennen en benoemen van: personages, vertelperspectief , tijd, ruimte , sfeer  , chronologie, vertelde tijd, verteltijd, motieven en thema 

Slide 1 - Tekstslide

In deze les:
 Herhalen we alles wat wij tot nu toe geleerd hebben 
  m.b.t. verhaalanalyse
  Leren we motieven en thema
  Maak je hier een opdracht bij 
 Bespreken we de opdracht en evalueren we de les

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Roundkarakter
Flatkarakter

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Verhaalmotieven
- Concrete motieven
- Abstracte motieven

Slide 10 - Tekstslide

 Motieven
Betekenis = patroon

Motieven (patronen) zorgen voor eenheid in een verhaal.
De motieven in een verhaal leiden samen tot het thema: de boodschap die de auteur wil overbrengen.

Slide 11 - Tekstslide

Boekopdracht :

- Beschrijf vanuit welk perspectief jouw boek/fragment is beschreven 
 - Verklaar waarom dat zo is
- Beschrijf de chronologie van je verhaal
- Beschrijf de ruimte en de sfeer 
- Beschrijf de belangrijkste personages 
- Vertel iets over  de ruimte en de sfeer  in je verhaal




Slide 12 - Tekstslide

Evaluatie:
• Wissel nu je opdracht uit met je buurman/vrouw  over
• Lees elkaars antwoorden en stel max. twee vragen 
• Wat valt op? Wat vond je leuk/lastig? 
 • Waar heb je nog een vraag over?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

En nu: lees lekker verder!
Bestudeer de begrippen (thuis) nog eens op je gemak. Kun je ze allemaal toepassen op het boek dat jij leest? Welke vind je nog lastig? 

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht:
• Beschrijf een anekdote/gebeurtenis op papier (iets uit je vakantie, je weekend, de afgelopen dag, je fietstocht naar school!)
• Benoem alle onderdelen puntsgewijs, alsof het een fictief verhaal is (of een gebeurtenis uit een roman)
• Bedenk ook het thema ( 1 of 2 woorden): het belangrijkste onderwerp van het verhaal.
• Je hebt hiervoor 10 minuten.

Slide 16 - Tekstslide