Herhaling Possessive -s / uitleg present simple

Welcome!
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome!

Slide 1 - Tekstslide

Today's goals
  • You know about the Present Simple (affirmative & negative)
  • You can use the Present Simple (affirmative & negative) correctly

Slide 2 - Tekstslide

Planning 
  1. Herhaling vorige les
  2. Uitleg Present simple 
  3. Klassikaal opdrachten
  4. Individueel opdrachten

Are there any questions?

Slide 3 - Tekstslide

Possessive: 's, ' and ... of ...

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de
possessive -s regel?

Slide 5 - Woordweb

Wat zijn de drie vormen
van de possessive -s en
wanneer gebruik je deze?

Slide 6 - Woordweb

Uitleg
Als je wilt zeggen dat iets van iemand is, zet je meestal ‘s achter de eigenaar:
Dat is de auto van Frank. = That is Frank‘s car.
De kamer van mijn zus is een zooi. = My sister‘s room is a mess.
Het voedsel van de kat is smerig. = The cat‘s food is gross.
De vriendin van Kees is knap. = Kees‘s girlfriend is pretty.

Als de eigenaar én in het meervoud staat én al eindigt op een s, zet je alleen een ‘ achter de eigenaar:
Het huis van mijn ouders is groot. = My parents‘ house is big.
Het haar van zijn vriendin is kort. = His friends‘ hair is short.

Als je wilt zeggen dat iets van iemand is, zet je meestal ‘s achter de eigenaar:

Dat is de auto van Frank. = That is Franks car.
De kamer van mijn zus is een zooi. = My sisters room is a mess.



Als de eigenaar én in het meervoud staat én al eindigt op een s, zet je alleen een achter de eigenaar:

Het huis van mijn ouders is groot. = My parents‘ house is big.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Let op!
  • als iets bij een ding hoort of een geografische locatie is, dan gebruik je ... of ...
   -   the roof of the school
   -   the city of Amsterdam

  •  Bij woorden van tijd gebruik je bij enkelvoud 's en bij meervoud '
- today's weather / a three weeks' holiday

Slide 9 - Tekstslide

Let op!
's wordt ook gebruikt bij he/she/it + is
  • It's betekent it is
It's raining right now

  • Its betekent van het
The plant is in its pot

Slide 10 - Tekstslide

Isn't this ____ book?
A
Peter
B
Peter's
C
Peters'

Slide 11 - Quizvraag

They are painting the ____ room this week.
A
children's
B
childrens
C
childrens'

Slide 12 - Quizvraag

Did you read ___ newspaper?
A
yesterdays
B
yesterdays'
C
yesterday's

Slide 13 - Quizvraag

My ____ house is pretty far away.
A
grandparents's
B
grandparents'
C
grandparents

Slide 14 - Quizvraag

Which one is correct?
A
The window of the room
B
The room's window

Slide 15 - Quizvraag

Which one is correct?
A
Our friend's cats
B
The cats of our friend

Slide 16 - Quizvraag

Which one is correct?
A
England's capital
B
The capital of England

Slide 17 - Quizvraag

Present Simple = heel simpel
Present Simple = tegenwoordige tijd > iets gebeurt in het nu.

Je gebruikt deze tijd bij feiten, gewoonten, regelmatige gebeurtenissen.

Slide 18 - Tekstslide

Facts / Feiten
  • A cow gives 200.000 glasses of milk in a lifetime!

  • Sea otters hold hands while they are sleeping so they don't drift apart.


Slide 19 - Tekstslide

Gewoonten / regelmatige gebeurtenissen

Let op woorden zoals: always/never/sometimes/usually/ every / on Mondays-Sundays
Voorbeelden:
  • I usually play tennis on Mondays and Thursdays.
  • We visit grandma every Sunday.

Slide 20 - Tekstslide

Affirmative (bevestigend)

I/ you / we/ they --> hele ww
They play football every Saturday

He/she/it --> hele ww + s
He plays football every Saturday

Slide 21 - Tekstslide

Vorm
Shit-regel: Na he/she/it +s
💩💩💩

Let op:
  • s-klank: watch > watches
  • med. + y:  study > studies

Slide 22 - Tekstslide

Voor welke dingen gebruiken we de Present Simple?

Slide 23 - Open vraag

Wat is de shit-regel?

Slide 24 - Open vraag

Jake ....... his dog
A
love
B
loves

Slide 25 - Quizvraag

We .... to school everyday
A
walk
B
walks

Slide 26 - Quizvraag

I .... to play computer games
A
like
B
likes
C
don't like
D
doesn't like

Slide 27 - Quizvraag

He ..... French very well
A
speak
B
speaks
C
doesn't speak
D
don't speak

Slide 28 - Quizvraag

It ..... sleeping
A
likes
B
like

Slide 29 - Quizvraag

I .... the piano every Thursday
A
play
B
plays
C
doesn't play
D
don't play

Slide 30 - Quizvraag

Make negative:
Kevin ............(play) basketball
A
doesn't play
B
don't play

Slide 31 - Quizvraag

Bij de SHIT woorden: doesn't + hele ww
vb She doesn't drink her tea.
Bij alle andere woorden: don't + hele ww
vb They don't drink their tea.
Present simple negative (ontkennend)

Slide 32 - Tekstslide

Make negative:
Carol ..........(clean) the toilet
A
doesn't clean
B
don't clean

Slide 33 - Quizvraag

Make negative:
Andrew and Martyn ........(wash) the dishes
A
doesn't wash
B
don't wash

Slide 34 - Quizvraag

Make negative:
The boys .......(play) computer games
A
doesn't play
B
don't play

Slide 35 - Quizvraag

Make negative:
Anne .........(have) lunch at home today
A
doesn't have
B
don't have

Slide 36 - Quizvraag

Negative form:
The bank ........(close) at ten o'clock

Slide 37 - Open vraag

Negative form:
She ..........(want) to be a superstar.

Slide 38 - Open vraag

Make negative:
I ...........(enjoy) travelling.

Slide 39 - Open vraag

MAKEN:
  • TB p.10 les 1C
LEREN:
  •  Woordjes unit 1 & 2
  •   Present simple affirmative
  •   Present simple negative
HOMEWORK
(voor morgen)

Slide 40 - Tekstslide