Kosten van bedrijfsmiddelen (3), 23-09-2021

Planning voor de introductie
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
30 minuten: uitleg en leerdoelen
5 minuten: pauze
45 minuten: Opdrachten maken
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
basis calculatiesMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de introductie
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
30 minuten: uitleg en leerdoelen
5 minuten: pauze
45 minuten: Opdrachten maken

Slide 1 - Tekstslide

Stel ik verkoop zakjes snoep voor een verkoopprijs van 2 euro. Hoeveel wordt dan de consumentenprijs?

Slide 2 - Open vraag

Berekening
  • Snoep is voedsel (primair goed), dus de btw is 9%.
  • De verkoopprijs is 2 euro.
  • De consumentenprijs = verkoopprijs + btw.
  • Dus consumentenprijs = 2 / 100 x 109 = 2,18

  • Of consumentenprijs = 2 x 1.09 = 2,18
  • Of eerst 9% uitrekenen en bij de verkoopprijs optellen

Slide 3 - Tekstslide

De prijs is 83,49 euro inclusief 21% btw.
Bereken de prijs in euro's exclusief btw.

Slide 4 - Open vraag

Uitwerking
Exclusief = altijd 100%
Inclusief is in deze opgave 121%
Dus € 83,49 = 121 %
83,49/121 x 100 = € 69

Slide 5 - Tekstslide

Wat is btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting tegen waarde

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen:
1. Je weet wat de complementaire kosten inhouden.
2. Je kan de rentekosten uitrekenen.

HUISWERK: Opdracht 16 t/m 20

Slide 7 - Tekstslide

Het kiezen van de juiste afschrijfmethode
afschrijvingspercentage :100 x boekwaarde aan het begin van het betreffende jaar

Slide 8 - Tekstslide

Complementaire kosten
  • Komen bij het hebben van een bedrijfsmiddel 

Slide 9 - Tekstslide

Rentekosten

Slide 10 - Tekstslide

gemiddeld geïnvesteerd vermogen.
Bij afschrijvingen veranderd de waarde van productiemiddelen continu daarom rekent men rentekosten met het gemiddeld geïnvesteerd vermogen (GGV).

(waarde beginperiode + waarde eindperiode) : 2= GGV

Slide 11 - Tekstslide

GGV voor gehele levensduur
GGV per jaar

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
Peter is importeur van elektrische fietsen. Voor het transport van de fietsen heeft Peter een trailer laten bouwen.
De trailer past achter de bestelwagen en kan 40 fietsen vervoeren.
De trailer heeft een aanschafwaarde van € 17.000,- exclusief BTW.
Peter schrijft de trailer in 5 jaar af tot een restwaarde van € 2.000,-.
Hierdoor bedraagt de jaarlijkse afschrijving:


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Om de trailer aan te kunnen schaffen heeft Peter geld moeten lenen met behulp van crowdfunding.
De rente bij crowdfunding bedraagt maar liefst 8% per jaar.
De jaarlijkse rentekosten op basis van het gemiddeld geïnvesteerd vermogen voor de gehele levensduur van de trailer bedragen:

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

De jaarlijkse rentekosten bedragen dan 8% van € 9.500,- = € 760,00.
In vijf jaar betekent dit dat de totale rentekosten 5 x € 760,- = € 3.800,- bedragen.

Slide 17 - Tekstslide

Opgave 1

Slide 18 - Tekstslide

a. Hoeveel bedragen de jaarlijkse afschrijvingskosten

Slide 19 - Open vraag

b. Hoeveel bedragen de jaarlijkse rentekosten

Slide 20 - Open vraag

Uitwerking opgave 1

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Peter kan ook besluiten om de rentekosten over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen per jaar te bereken.
Hierdoor nemen de rentekosten per jaar af. Hiervoor moet hij de boekwaarde aan het begin van jaar verminderen met de afschrijving. Hierdoor kan hij de boekwaarde aan het einde van het jaar berekenen.

Slide 22 - Tekstslide

Zo zien zijn afschrijvingen eruit

Slide 23 - Tekstslide

Dit zijn dan de rentekosten voor het eerste jaar




De rentekosten in het eerste jaar zijn dan 8% van € 15.500,- = € 1.240,-

Slide 24 - Tekstslide

Dit zijn dan de rentekosten voor het tweede jaar




De rentekosten in het tweede jaar zijn dan 8% van € 12.500,- = € 1.000,-. Enz.

Slide 25 - Tekstslide

Op deze manier bedragen de rentekosten gedurende de gehele levensduur...

Slide 26 - Tekstslide

En zo krijg je de totale kosten van bedrijfsmiddelen!

Slide 27 - Tekstslide

5 minuten pauze
timer
5:00

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Maak opdracht 16 t/m 20 van kosten
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of met Basis calculaties
timer
35:00

Slide 29 - Tekstslide

HUISWERK
opdrachten 16 t/m 20
Hoofdstuk 'kosten soorten'
Paragraaf 'kosten bedrijfsmiddelen'

Slide 30 - Tekstslide