Economisch bekeken - H1.5. De bank betaalt - GT

1.5. De bank betaalt KGT
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1.5. De bank betaalt KGT

Slide 1 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.4

7.
      A. € 550,- per maand
          B. € 1.115,95 per maand x 3 maanden = € 3.347,85 per 3 maanden
          C. € 34,96 / 8 uren = € 4,37 per uur. Uit de tabel kun je aflezen dat
               Nick 18 jaar is.

8.

Slide 2 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.4
9.      A. Veel klanten van de bank voelen zich niet op hun gemak bij iemand 
               die zich zo presenteert.
          B. Eigen antwoord

10.    A. Nee, ze mag maar twee uur per dag werken.
          B. Ja, ze werkt niet meer dan zeven uur per dag, 35 uur per week en
               4 weken in de vakantie.
          C. Jorn mag maximaal 4 weken lang 35 uren per week werken.
               4 weken x 35 uren = 140 uren
               140 uren x €2,- per uur = € 280,- 💰
         D. Als hij meer dan drie keer per week of 24 keer per jaar moet optreden.
                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             

Slide 3 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.4
11.     A. Vroeger was er geen behoefte aan een minimumjeugdloon voor|
                 13- en 14 jarigen, omdat ze niet mochten werken.
            B. Nee, zolang ze maar ten minste het minimumjeugdloon|
                 verdienen.
            C. Eigen antwoord

Slide 4 - Tekstslide

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • verschillende redenen noemen om te sparen;
  • uitleggen wat rente is;
  • uitleggen hoe banken geld verdienen;
  • rente berekenen.
Wat gaan we leren?

Slide 5 - Tekstslide

Spaar jij? Zo ja, waarvoor?

Slide 6 - Tekstslide

  • Sparen voor een grote uitgave

  • Sparen voor een onverwachte 
      uitgave

  • Sparen voor de rente
Waarom sparen mensen?

Slide 7 - Tekstslide

Sparen levert rente op. Rente is een beloning voor het sparen. Rente wordt ook wel interest genoemd.

De hoogte van de beloning (rente) is afhankelijk van:
  • het rentepercentage.
  • de hoogte van het spaarbedrag.
  • hoelang je al geld hebt staan op je spaarrekening.
Wat levert sparen op?

Slide 8 - Tekstslide

Heeft sparen voor rente nog zin?

Slide 9 - Tekstslide

rente
Je hebt € 1.000,- op je spaarrekening staan. Je krijgt 4% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je aan het eind van jaar 1? 

  • Hoe reken je dit uit?
OPDRACHT

Slide 10 - Tekstslide

rente
Je hebt € 1.000,- op je spaarrekening staan. Je krijgt 4% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je aan het eind van jaar 1? 

  • Stap 1: Reken 1% uit!
    Spaarbedrag : 100 =  Uitkomst (1%)
  • Stap 2: Vermenigvuldig met het gegeven rentepercentage 
  • Uitkomst stap 1 x rentepercentage =  rentebedrag
  • Oplossing
  • € 1.000 / 100 x 4% = € 40,-
ANTWOORDEN

Slide 11 - Tekstslide



Spaarrekening
  • Geen vast rentepercentage
  • Geen vaste looptijd
  • Opnemen en storten is
      altijd mogelijk


Spaardeposito
  • Vast rentepercentage
  • Vaste looptijd
  • Opnemen en storten tijdens
     de looptijd niet mogelijk        
Spaarvormen
Flexibel!
Je kan altijd bij je geld!
Niet flexibel!
Je kan pas bij je geld na de looptijd!

Slide 12 - Tekstslide

OPDRACHT
  • Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5)
     in duo's!
  • Klaar? Dan kun je alvast beginnen met de toepassingsvragen. Dan hoef je thuis minder te doen!

Slide 13 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
1.      A. Jamilla moet 9 maanden sparen.
          B. 2 jaar is gelijk aan 24 maanden. € 1.200,- / 24 maanden = €50,-
               per maand. Jamilla moet 2 jaar lang €50,- per maand sparen.
          C. Je houdt geld over voor onverwachte en dure uitgaven.

2.      A. Meerdere antwoorden mogelijk.
               Voorbeeld: Thuis kan je geld gestolen worden. Bij de bank is deze
               kans kleiner.
         B.  De bank maakt winst door haar spaargeld aan anderen uit te
               lenen.
              

 

Slide 14 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
3.      A. 1% rente = € 2.100,- / 100 = € 21,-.
               3% rente = € 21,- x 3 = € 63,- rente.
               Jamilla krijgt na een jaar € 63,- aan rente.
          B. 1% rente = € 5.600,- / 100 = € 56,-.
               4% rente = € 56,- x 4 = € 224,- rente.
               Jamilla krijgt na een jaar € 244,- aan rente.
          C. € 244,- / 12 maanden = € 18,67 per maand

4.      A. Spaarder 2 krijgt meer rente dan spaarder 1, omdat zijn
               rentepercentage hoger is.
          B. Zij hebben meer geld op hun spaarrekening staan en krijgen nu
               ook rente over de rente die ze eerder kregen.
   




Slide 15 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
5.      A. Haar geld is een jaar niet opneembaar.
          B. Jamilla krijgt ook extra rente ze een kwartaal geen geld opneemt.
          C. De bank geeft een hoger rentepercentage bij een hoger
               spaarbedrag of als het spaarbedrag langer vaststaat op de
               rekening.
   




Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken toepassingsvragen 6 t/m 13 van hoofdstuk 1.5 de bank betaalt op bladzijde 26 en 27.

Huiswerk

Slide 17 - Tekstslide