1V par. 2.5 bezittelijk voornaamwoord + passé composé

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Schema

mijn

jouw

haar/zijn

le/ l'

mon

ton

son

la

ma

ta

sa

les

mes

tes

ses

Let op klinkerbotsing en stomme h!

Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk is EN begint met een klinker of stomme h, dan gebruik je mon, ton, son.

Julie est mon amie.

C'est mon histoire.

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord (mon/ma/mes) wordt bepaald door:

1. Of de persoon een man, vrouw of meerdere personen zijn
2. Of het werkwoord m/v/mv is
3. Of het zelfstandig naamwoord m/v/mv is
4. Dat ligt aan de vertaling van het woord.

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) soeur

1. mon
2. ma
3. son
4. sa

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) oncle

1. ma
2. ta
3. mon
4. son

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) mère

1. ton
2. ta
3. son
4. sa

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) grand-père

1. sa
2. ton
3. son
4. ta

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (uw) grands-parents

1. nos
2. notre
3. vos
4. votre

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) émotion (v)

1. sa
2. ta
3. son
4. ton

Het bezittelijk voornaamwoord:
... cousin (mijn)

Het bezittelijk voornaamwoord:
... copain (haar)

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père

Het bezittelijk voornaamwoord:
... amies (mijn)

Zo goed ken ik de bezittelijke voornaamwoorden al:

😒🙁😐🙂😃

Passé composé:

Zij heeft gewerkt =

1. Elle travaille
2. Elle a travaillé
3. Elles travaillent
4. Elles ont travaillé

Passé composé:

Jij hebt ontmoet =

1. Tu as rencontré
2. Tu rencontres
3. Tu aimes
4. Tu as aimé

Passé composé:

(manger) Hij heeft gegeten =

Passé composé:

(habiter) U heeft gewoond =

Passé composé:

(avoir) Zij hebben gehad =

Passé composé:

(être) Wij zijn geweest =