Op de oefen dia staat af en toe een rode raket. Je moet raden wat er onder de rode raket staat, dit antwoord vul je in op de volgende dia. Meerkeuze vragen spreken voor zich.
Deze dia's kun je leren voor het SO over unit 1-3
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Hoe werkt deze uitleg met oefeningen?
Op de oefen dia staat af en toe een rode raket. Je moet raden wat er onder de rode raket staat, dit antwoord vul je in op de volgende dia. Meerkeuze vragen spreken voor zich.
Deze dia's kun je leren voor het SO over unit 1-3
Slide 1 - Tekstslide
unit 1
is, isn't , are, aren't
Slide 2 - Tekstslide
Het werkwoord "to be" (zijn) I am > I'm You are > You're He is > He's She is > She's It is > It's We are > We're You are > You're They are > They're
Ontkenning "to be" I am not > I'm not You are not > You aren't He is not > He isn't She is not > She isn't It is not > It isn't We are not > We aren't You are not > You aren't They are not > They aren't
Slide 3 - Tekstslide
antwoord
Slide 4 - Open vraag
Het werkwoord "to be" (zijn) I am > I'm You are > You're He is > He's She is > She's It is > It's We are > We're You are > You're They are > They're
Ontkenning "to be" I am not > I'm not You are not > You aren't He is not > He isn't She is not > She isn't It is not > It isn't We are not > We aren't You are not > You aren't They are not > They aren't
Slide 5 - Tekstslide
antwoord
Slide 6 - Open vraag
Het werkwoord "to be" (zijn) I am > I'm You are > You're He is > He's She is > She's It is > It's We are > We're You are > You're They are > They're
Ontkenning "to be" I am not > I'm not You are not > You aren't He is not > He isn't She is not > She isn't It is not > It isn't We are not > We aren't You are not > You aren't They are not > They aren't
Slide 7 - Tekstslide
unit 1
you, your, he, his, she, her, we, our, they, their (persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden)
Slide 8 - Tekstslide
Persoonlijke voornaamwoorden
I ik
you jij/u
he hij
she zij
it het
we wij
you jullie
they zij
Bezittelijke voornaamwoorden
my mijn
your jouw/uw
his zijn
her haar
its zijn/haar
our onze
your jullie/uw
their hun
Slide 9 - Tekstslide
antwoord
Slide 10 - Open vraag
unit 2
singular/plural Enkelvoud/ meervoud
Slide 11 - Tekstslide
Standaard voorbeelden meervoud(plural)
Singular Plural
one cat two cats
one dog three dogs
one teacher four teachers
one friend five friends
one hand two hands
Slide 12 - Tekstslide
Plurals
Noun
Regel
Singular
Plural
standaard regel
voeg toe s
umbrella
umbrellas
uitzondering: eindigend op s klanken: -s, -ch, -x, -z
voeg toe es
watch
watches
uitzondering: eindigend op: -y
y wordt ies
dictionary
dictionaries
uitzondering eindigend op: -o
voeg toe es
hero
heroes
In English, you don't use 's to make plurals:
Hobby's = Dutch Hobbies = English
Slide 13 - Tekstslide
Plurals (= meervoud): What is the plural of hobby?
A
hobby's
B
hobbys
C
hobbies
D
hobby
Slide 14 - Quizvraag
Plurals (= meervoud): What is the plural of woman
A
women
B
womans
C
women's
D
woman's
Slide 15 - Quizvraag
Plurals (= meervoud): What is the plural of wolf?
A
wolves
B
wolfs
C
wolvs
D
wolfes
Slide 16 - Quizvraag
Plurals (= meervoud): What is the plural of shoe
A
shoe's
B
shoes
C
shoen
D
shoe
Slide 17 - Quizvraag
unit 2
this/that/these/those
Slide 18 - Tekstslide
singular= enkelvoud, plural= meervoud
Er is dus een ander woord voor ver weg of dicht bij. Net als in het Nederlands. Deze appels (hier). Die appels (verder weg).
Slide 19 - Tekstslide
Kies: This / That / These/ Those
A
This dogs here are happy.
B
That dogs here are happy.
C
These dogs here are happy.
D
Those dogs here are happy.
Slide 20 - Quizvraag
Kies: This / That / These / Those
A
Look at this birds on the roof there!
B
Look at that birds on the roof there!
C
Look at these birds on the roof there!
D
Look at those birds on the roof there!
Slide 21 - Quizvraag
unit 3
present simple (tegenwoordige tijd)
Slide 22 - Tekstslide
Present simple met do/does
Slide 23 - Tekstslide
Do / does .... Robyn like cats?
A
Do
B
Does
Slide 24 - Quizvraag
Do / does ....... Sam live in Holland?
A
Do
B
Does
Slide 25 - Quizvraag
Present Simple: regels om een werkwoord te vervoegen.