Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
SMS kl 5: Thema 3 herhaling voor toets.
Taalverkennen thema 3.
Het bezittelijk voornaamwoord, de hoofdzijn en bijzin, het lijdend voorwerp en de leenwoorden!
SMS; klas 5.
Juf GT.
1 / 36
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Basisschool
Groep 7
In deze les zitten
36 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Taalverkennen thema 3.
Het bezittelijk voornaamwoord, de hoofdzijn en bijzin, het lijdend voorwerp en de leenwoorden!
SMS; klas 5.
Juf GT.
Slide 1 - Tekstslide
Het bezittelijk voornaamwoord
mijn
tas
jouw
tas
haar
tas
jullie
tas
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets of iemand is!
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
Wij hebben een kat. Daar loopt ....... kat.'
A
daar
B
loopt
C
onze
D
kat
Slide 3 - Quizvraag
Welke bezittelijke voornaamwoorden zie je in deze in?
Ik heb een auto, het is .....
A
jouw
B
zijn
C
uw
D
mijn
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
'U heeft foto's. .......... foto's liggen klaar op de toonbank.'
A
klaar
B
liggen
C
uw
D
foto's
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
Jij hebt een jas, het is dat ............ jas.
A
haar
B
jouw
C
mijn
D
jou
Slide 6 - Quizvraag
'Jou, u en ik' zijn voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
Zij hebbeb familie, ............ familie woont in het buitenland.
A
hun
B
jullie
C
haar
D
zijn
Slide 8 - Quizvraag
Wat is in de volgende zinnen een bezittelijk
voornaamwoord?
Mijn kamer is een grote bende terwijl zijn kamer erg schoon is.
Slide 9 - Open vraag
Ik wil jouw schift houden, want jij hebt nog steeds mijn nieuwe spelcomputer.
Slide 10 - Open vraag
Hoofdzin en bijzin
Hoofdzin:
Het belangrijkste in een zin. De persoonsvorm staat vooraan in de zin.
Bijzin:
Het hoeft niet in een zin om te begrijpen wat er staat. De persoonsvorm staat achter in de zin.
Slide 11 - Tekstslide
De oude man zit op de kruk, omdat hij moe is.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin
Slide 12 - Quizvraag
Visvlees wordt meestal in plakjes opgediend, zoals wij cake presenteren.
A
{hoofdzin} + {hoofdzin}
B
{(bijzin) + hoofdzin}
C
{hoofdzin + (bijzin)}
Slide 13 - Quizvraag
Ik heb buikpijn, maar ik ga toch naar school.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin
Slide 14 - Quizvraag
Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
bijzin, hoofdzin
C
hoofdzin, bijzin
D
bijzin, bijzin
Slide 15 - Quizvraag
Zodra de wekker af is gegaan, sta ik op.
A
hoofdzin, bijzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
bijzin, hoofdzin
Slide 16 - Quizvraag
Stijn draagt de tas en James loopt met de hond.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, bijzin
D
hoofdzin, hoofdzin
Slide 17 - Quizvraag
Terwijl moeder het beslag maakt, zet Evi de oven aan.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin
Slide 18 - Quizvraag
Het lijdend voorwerp
Wat bedoelen ze nou hiermee?
Slide 19 - Tekstslide
Lijdend voorwerp.
(LV)
Wat (soms wie) + gezegde + onderwerp
Slide 20 - Tekstslide
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Zin in een andere tijd zetten.
B
Wie of wat + gezegde
C
Wie is de ontvanger?
D
Wat (soms wie) + GEZEGDE + ondererp
Slide 21 - Quizvraag
Ik bekijk het schilderij aandachtig
Lijdend voorwerp?
A
ik
B
bekijk
C
het schilderij
D
aandachtig
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Laura heeft haar huiswerk toch gemaakt.
A
Laura
B
heeft gemaakt
C
toch
D
haar huiswerk
Slide 23 - Quizvraag
Marije eet een peer.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
peer
B
een peer
C
Marije
D
eet
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Sophie doet jou de groeten.
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten
Slide 25 - Quizvraag
Kartriene wil graag een pop voor haar verjaardag.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Katriene
B
wil
C
een pop
D
voor haar
Slide 26 - Quizvraag
Opa koopt een vaas.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
koopt
B
opa
C
een vaas
D
vaas
Slide 27 - Quizvraag
Franse Leenwoorden
Engelse Leenwoorden
Slide 28 - Tekstslide
Leenwoorden zijn woorden uit een andere taal
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quizvraag
Absent is een ..... leenwoord
A
Engels
B
Duits
C
Latijns
D
Frans
Slide 30 - Quizvraag
Kies het Franse leenwoord
A
barbecue
B
schnitzel
C
bagage
D
charmant
Slide 31 - Quizvraag
Militair-woorden zijn....... leenwoorden
A
Engelse
B
Latijnse
C
Franse
D
Duitse
Slide 32 - Quizvraag
Uit welke taal zijn de onderstaande leenwoorden afkomstig?
Arabisch
Duits
Frans
Engels
Latijn
matras, koffie, caravan
föhn, ober, sowieso
chauffeur, horloge, ambulance
flat, team, baby
museum, agenda,
datum
Slide 33 - Sleepvraag
Welk woord is een Arabisch leenwoord?
A
Thee
B
Cacao
C
Boek
D
Koffie
Slide 34 - Quizvraag
Ik ben klaar voor mijn toets taalverkennen!
Yes, I'm ready to go!!
Ongeveer, ik ga thuis nog goed oefenen.
Nee, ik voel me helemaal niet klaar voor morgen.
Slide 35 - Poll
KLAAR VOOR DE TOETS!
Slide 36 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
VOORBEREIDING TOETS
November 2018
- Les met
19 slides
Taal
Basisschool
Groep 7
bezittelijk voornaamwoorden
Maart 2021
- Les met
20 slides
MBO
Studiejaar 1
26. TAALTOETS WEEK 3 BLOK 3
November 2018
- Les met
32 slides
Taal
Basisschool
Groep 7
Taal
November 2020
- Les met
13 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
Woordsoorten groep 7
Juni 2024
- Les met
25 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
Samengestelde zinnen: nevenschikking en onderschikking
Maart 2021
- Les met
21 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Groep 7/8 voornaamwoorden
Juni 2023
- Les met
23 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
herhaling grammatica
Maart 2022
- Les met
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2