Ik kan uitleggen waar de confessionelen tijdens de schoolstrijd voor streden.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Politieke tegenstellingen
De socialisten willen algemeen kiesrecht,
de liberalen en de confessionelen niet.
De confessionelen willen geld voor bijzonder onderwijs
de liberalen en de socialisten niet.
De confessionelen en socialisten besluiten op elkaars voorstellen te gaan stemmen, waardoor er toch een meerderheid ontstaat. Ze sluiten dus een dealtje!
Gevolg> Hierdoor worden de liberalen buiten spel gezet
Slide 16 - Tekstslide
Belangrijkste gevolgen van de Pacificatie van 1917
Er komt een einde aan de Schoolstrijd: zowel Openbaar- als Bijzonder onderwijs krijgen nu geld van de overheid
Er komt Algemeen Kiesrecht voor mannen (vanaf 23 jaar)
Er komt kiesrecht voor vrouwen (1917: passief kiesrecht,
1919: actief kiesrecht)
Ik kan de schoolstrijd en de Pacificatie van 1917 beschrijven.
Slide 17 - Tekstslide
Wanneer was het Revolutiejaar?
A
1813
B
1815
C
1830
D
1848
Slide 18 - Quizvraag
Opdracht: Welke bestuursvormen waren er ook alweer?
Maak de juiste combinaties.
DEMOCRATIE
REPUBLIEK
CONSTITUTIONELE MONARCHIE
DICTATUUR
Een bestuursvorm waarbij één persoon (of één groep) alle macht in een land heeft.
Een bestuursvorm waarbij het volk (demos) zijn bestuurders kiest.
Een bestuursvorm waarbij het staatshoofd (de president) wordt gekozen.
Een bestuursvorm waarbij de macht van de koning wordt beschreven in de grondwet.
Slide 19 - Sleepvraag
Welke bestuursvorm heeft ons land?
A
Een monarchie
B
Een republiek
C
Een constitutionele monarchie
D
Een constitutionele republiek.
Slide 20 - Quizvraag
In 1848 zijn dit de belangrijke namen
A
Thorbecke - Willem II
B
Thorbecke - Willem I
C
Willem I en Willem II
D
In 1848 zijn er geen belangrijke namen
Slide 21 - Quizvraag
Vóór of NA de grondwetswijziging van 1848:
De koning is onschendbaar.
A
Voor
B
Na
Slide 22 - Quizvraag
Recht van amendement is.....
A
Recht om een wetsvoorstel te wijzigen
B
Recht om zelf een wetsvoorstel in te dienen.
C
Recht om vragen te stellen
D
Geen enkel recht
Slide 23 - Quizvraag
Wat zijn ook al weer Klassieke Grondrechten?
A
Rechten die al vanaf de tijd van de Romeinen in de wet staan
B
Rechten uit de grondwet van 1848, bedoeld om burgers te beschermen tegen machtsmisbruik vd overheid.
C
Alle rechten die in de grondwet van 1848 stonden
D
Het recht op huisvesting , onderwijs en medische zorg en stemrecht.
Slide 24 - Quizvraag
De Luxemburgse kwestie ging over de:
A
onschendbaarheid van de koning
B
het recht van initiatief
C
het recht van amendement
D
ministeriële verantwoordelijkheid
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de sociale kwestie?
A
De armoede onder boeren in de 19e eeuw.
B
De wet om kinderarbeid te verbieden.
C
Het besef dat er een oplossing moet komen voor de slecht woon- en werkomstandigheden van arbeiders
D
Wetten waarmee het leven van rijke mensen in de 19e eeuw beter zou moeten worden.
Slide 26 - Quizvraag
Door de Luxemburgse kwestie veranderde in 1867 de politieke verhouding tussen het kabinet en het parlement.
1 Alle leden van het kabinet dienden hun ontslag in.
2 Het kabinet kreeg een conflict met de Tweede Kamer over de aanpak van de Luxemburgse kwestie.
3 De Tweede Kamer keurde de begroting van het kabinet af.
A
Luxemburgse kwestie
→ 2 → 1 → 3 →
nieuwe politieke verhouding
B
Luxemburgse kwestie
→ 2 → 3 → 1 →
nieuwe politieke verhouding
C
Luxemburgse kwestie
→ 3 → 1 → 2 →
nieuwe politieke verhouding
D
Luxemburgse kwestie
→ 3 → 2 → 1 →
nieuwe politieke verhouding
Slide 27 - Quizvraag
Welke politieke stroming komt op voor de rechten van arbeiders?
A
socialisme
B
liberalisme
C
confessionelen
D
populisme
Slide 28 - Quizvraag
Hoe wordt de (sociale) wet uit 1874, die kinderarbeid voor kinderen onder de 12 jaar verbood, genoemd?
A
Het Afschaffingswetje van Troelstra
B
Het Onderwijswetje van Marx
C
Het Schoolwetje
D
Het Kinderwetje van Van Houten
Slide 29 - Quizvraag
Het Caoutchouc-artikel werd ingevoerd in:
A
1848
B
1887
C
1914
D
1918
Slide 30 - Quizvraag
Het Caoutchouc-artikel heeft als gevolg dat:
A
Iedereen mag stemmen
B
Alle mannen mogen stemmen
C
De kiesdrempel steeds lager wordt
D
Er rubber ingevoerd wordt vanuit Indie
Slide 31 - Quizvraag
Wat houdt 'algemeen kiesrecht' in?
A
Stemrecht voor vrouwen
B
Stemrecht voor mannen die veel belasting betalen
C
Stemrecht voor mannen die daarvoor 'geschikt' waren.
D
Stemrecht voor mannen én vrouwen
Slide 32 - Quizvraag
Koning Willem II was lange tijd tegen een nieuwe grondwet die ervoor zou zorgen dat burgers meer politieke invloed kregen. Tóch gaf de koning in 1848 aan Thorbecke de opdracht om een nieuwe grondwet te schrijven.
▻Waardoor veranderde koning Willem II van gedachten?
A
Er vonden revoluties plaats in de koloniën van Nederland.
B
Er vonden revoluties plaats in een meerdere Europese landen.
C
Lenin leidde een revolutie in Rusland.
D
Troelstra leidde een revolutie in Nederland.
Slide 33 - Quizvraag
Thorbecke was al vóór 1848 lid van de Tweede Kamer. Hij had verschillende ideeën. Zo wilde hij de grondwet wijzigen, waardoor rijke burgers meer invloed kregen op het bestuur van het land. Ook wilde hij dat er meer spoorlijnen kwamen om de infrastructuur te verbeteren.
▻Welke begrippen passen bij de ideeën van Thorbecke?
A
liberalisme + industrialisatie
B
liberalisme + pacificatie
C
socialisme + industrialisatie
D
socialisme + pacificatie
Slide 34 - Quizvraag
Gebruik de bron
In de grafiek is de ontwikkeling te zien van de uitbreiding van het kiesrecht.
▻Welke verandering van het kiesrecht is te zien tussen 1880 en 1890?