In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Thema 4 Voortplanting en seksualiteit
4.6 Zwangerschap
Slide 1 - Tekstslide
Welke noodmaatregel kun je de dag na de seks gebruiken?
A
Abortus
B
Morning after pil
C
abortuspil
Slide 2 - Quizvraag
In Nederland is het verboden om een abortus te laten uitvoeren
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Wat gebeurt er bij een abortus?
A
weghalen van zaadcellen
B
weghalen van ongeboren kindje
C
weghalen van eicel
D
veel hormonen slikken,
waardoor je niet zwanger wordt
Slide 4 - Quizvraag
leerdoelen vandaag
Aan het einde van de les:
- kan je beschrijven hoe de bevruchting bij de mens verloopt.
- kan je beschrijven hoe een zwangerschap verloopt.
- kan je beschrijven wat prenataal onderzoek is.
Slide 5 - Tekstslide
4.6 Zwangerschap
Bij geslachtsgemeenschap kan sperma in de vagina komen. De zaadcellen bewegen zich dan met behulp van hun zweepstaart in de richting van de baarmoeder en de eileiders.
De bevruchting van een eicel door een zaadcel gebeurt in een eileider.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
4.6 Zwangerschap
Bij bevruchting versmelt de kern van de zaadcel met de kern van de eicel.
Bij bevruchting dringt de kop van de zaadcel de eicel binnen.
De zweepstaart van de zaadcel blijft achter.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
4.6 Zwangerschap
De bevruchte eicel gaat zich meteen een aantal keer delen.
Het klompje cellen dat zo ontstaat, wordt via de eileider vervoerd naar de baarmoeder.
Het klompje cellen zet zich vast in het slijmvlies van de baarmoeder. Dat heet innesteling.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Beginnende baby
Slide 13 - Tekstslide
4.6 Zwangerschap
Als een bevruchte eicel zich heeft vastgehecht in de baarmoeder, wordt het baarmoederslijmvlies niet afgestoten en vindt er geen menstruatie plaats.
De vrouw is dan zwanger.
Tijdens de zwangerschap is een vrouw niet ongesteld.
Slide 14 - Tekstslide
4.6 Zwangerschap
Het kind ontwikkelt zich in de baarmoeder.
De eerste weken noem je het een embryo.
Vanaf de achtste week na de bevruchting noem je het een foetus.
Na de geboorte noem je het een baby.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
De eerste weken van de zwangerschap zorgt het baarmoederslijmvlies voor de voeding van het embryo.
Daarna ontstaat de placenta of moederkoek.
Via de placenta krijgt het embryo voeding en zuurstof van de moeder.
Slide 17 - Tekstslide
Het embryo is door de navelstreng verbonden met de placenta.
In de navelstreng liggen bloedvaten. Via deze bloedvaten stroomt bloed van het embryo naar de placenta..
Slide 18 - Tekstslide
Zuurstof en voedingsstoffen gaan van het bloed van de moeder naar het bloed van de embryo.
Afvalstoffen gaan van het bloed van het embryo naar het bloed van de moeder.
Slide 19 - Tekstslide
Om het embryo heen liggen vruchtvliezen. Binnen de vruchtvliezen bevindt zich vruchtwater, waarin het embryo drijft.
Het embryo wordt door het vruchtwater beschermd tegen stoten en uitdroging.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
4.6 Zwangerschap
Als een vrouw ongeveer 10 weken zwanger is, wordt meestal een echo (echografie) gemaakt. Met behulp van geluidsgolven ontstaat en beeld van de foetus in de baarmoeder.
Aan de hand van deze echo kan de verloskundige bepalen hoe lang de vrouw precies zwanger is en wanneer het kind dus ongeveer geboren zal worden.
Slide 22 - Tekstslide
4.6 Zwangerschap
Tijdens de zwangerschap kan worden onderzocht of de moeder een grotere kans heeft op een kind met een aangeboren afwijking of erfelijke ziekte. Dit is niet verplicht.
Dit noem je prenataal onderzoek.
Ook kan het geslacht van de baby worden bepaald.
Slide 23 - Tekstslide
4.6 zwangerschap
Na ongeveer 20 weken zwangerschap kan nogmaals een echo worden gemaakt. Bij deze 20-wekenecho wordt de foetus worden onderzocht op verschillende aangeboren afwijkingen aan het hart, de hersenen, de organen en de ledematen.