V3 Huiswerk voor 13 februari

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Instructie 

  • Leer les mots de la semaine 5 + 6 (F-N / N-F)
  • Maak van Chapitre 3 de opdrachten 30 cde (blz. 121-122)

Slide 3 - Tekstslide

c'est pourquoi
pour cela
à côté de
en face de
propre - sale
pas mal
agréable
écolo
cher - bon marché


daarom
daarom
naast
tegenover
schoon - vies
niet slecht / leuk
prettig
milieubewust
duur - goedkoop
week 3

Slide 4 - Tekstslide

la saison
l'été
l'automne
le printemps
l'hiver
le vent
la neige
le soleil
il y a du soleil
il y a du vent
Il y a de la pluie
het seizoen
de zomer
de herfst
het voorjaar
de winter
de wind
de sneeuw
de zon
het is zonnig
het waait
het regent
week 4

Slide 5 - Tekstslide

Bron H
Ik kan het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Par exemple
  • Ik heb mijn broer geholpen.
Ik heb hem geholpen.
  • Ik heb mijn moeder gezien.
Ik heb haar gezien.
  • Ik zie de kinderen op straat.
Ik zie hen op straat.

Slide 7 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
hem
haar
hen
him
her
them
it
le
la
les

Slide 8 - Tekstslide

p. 120

Slide 9 - Tekstslide

De plaats van le / la /les
Aujourd'hui, nous achetons une nouvelle voiture.
Nous l'achetons pour 5000 euros.

Hier, nous avons acheté une nouvelle voiture.
Nous l'avons achteté pour 5000 euros.

Slide 10 - Tekstslide

Regel
Het persoonlijk voornaamwoord le / la / les staat vóór de persoonsvorm.

Slide 11 - Tekstslide

BEHALVE
als er een heel werkwoord / infinitief in de zin staat.

Je veux acheter une voiture.
Je veux l'acheter pour aller à mon travail.



Slide 12 - Tekstslide

een heel werkwoord / infinitief
herken je omdat het op er / ir / re eindigt
of omdat je bijvoorbeeld het hele (onregelmatige werkwoord ziet zoals bijvoorbeeld avoir, être, faire, prendre.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Vervang het lijdend voorwerp door le / la / l'/ les en zet het op de juiste plaats. Kijk goed of er een heel werkwoord in de zin staat.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Controlevragen
A
a.
B
b.
C
c.
D
d.

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag

Slide 19 - Tekstslide

Nabespreking

Slide 20 - Tekstslide

Begrippen uit deze les

Slide 21 - Tekstslide

Begrippen uit deze les

Slide 22 - Tekstslide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 23 - Open vraag


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 24 - Open vraag