oefentoets H3

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel
1 / 35
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 1 - Quizvraag

Je hebt € 55,- in contanten wat je stort op je betaalrekening
A
je chartale geld neemt af
B
je girale geld neemt af
C
je girale geld neemt toe
D
je chartale geld neemt toe

Slide 2 - Quizvraag

Elektronisch betalen is ..?
A
Betalen met een pinpas
B
Betalen met een pinpas of online
C
Online betalen
D
Contant geld pinnen

Slide 3 - Quizvraag

Het bankafschrift van Erik gaf het volgende aan:
Vorig saldo debet € 65,-
Nieuw saldo credit € 25,-

Is Erik's saldo toegenomen of afgenomen? Met welk bedrag?
A
Toegenomen met € 25,-
B
Toegenomen met € 90,-
C
Afgenomen met € 65,-
D
Afgenomen met € 90,-

Slide 4 - Quizvraag

Wat is geen spaarmotief?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor je pensioen
C
Sparen voor rente
D
Sparen uit voorzorg

Slide 5 - Quizvraag

Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

De rente die je krijgt is 0,8%.
De inflatie is 1,2%
A
de koopkracht van je inkomen neemt toe
B
de koopkracht van je inkomen neemt af

Slide 7 - Quizvraag

De rente die je krijgt is 1,8%.
De inflatie is 1,2%
A
koopkrachtstijging is 3%
B
koopkrachtstijging is 0,6%
C
koopkrachtdaling is 1,2%
D
koopkrachtdaling is 0,6%

Slide 8 - Quizvraag

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort, aanschaf duur product
C
onverwacht dringend geld, aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
tijdelijk geldtekort, aanschaf huis

Slide 9 - Quizvraag

Hoe bereken je de kredietkosten?
A
(aantal termijnen - termijnbedrag) x lening
B
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
C
(aantal termijnen + termijnbedrag) x lening
D
(aantal termijnen : termijnbedrag) - lening

Slide 10 - Quizvraag

Wat gebeurd er bij een langere looptijd van je lening?
A
de kredietkosten nemen af
B
de kredietkosten nemen toe

Slide 11 - Quizvraag

Wat gebeurd er bij een langere looptijd van je lening?
A
het termijnbedrag neemt af
B
het termijnbedrag neemt toe

Slide 12 - Quizvraag


Het grootste risico van beleggen is.....
A
dat je geld minder waard kan worden
B
dat je niet over je geld kunt beschikken
C
dat je geld kwijt kunt raken
D
nihil, er kan weinig gebeuren

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de formule voor het kopen van een vreemde valuta?
A
Bedrag in vreemde valuta = bedrag in euro’s / lage wisselkoers
B
Bedrag in vreemde valuta = bedrag in euro’s x hoge wisselkoers
C
Bedrag in vreemde valuta = bedrag in euro’s x lage wisselkoers
D
Bedrag in vreemde valuta = bedrag in euro’s / hoge wisselkoers

Slide 14 - Quizvraag

1: Landen die niet met de euro betalen behoren niet tot de Eurozone.
2: Vreemde valuta kun je omwisselen bij een wisselkantoor.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
Beide zijn onjuist
D
Beide zijn juist

Slide 15 - Quizvraag

Sleep de plaatjes naar de juiste vakkken.
Directe ruil
Indirecte ruil

Slide 16 - Sleepvraag

Is dit directe ruil of indirecte ruil?
Indirecte ruil
Directe ruil
je koopt een nieuwe telefoon. Je betaalt hem meteen.
Je vader koopt op marktplaats een auto. Hij betaalt he via de bank.
Je krijgt van je vriend een fiets en geeft hem er een PlayStation voor terug. 

Slide 17 - Sleepvraag

Om welke vorm van geld gaat het hier? Kies giraal of chartaal
Sleep het begrip naar de juiste zin. 



Je koopt een hoesje voor je Ipad. Bij de kassa betaal je met muntgeld € 15.
Dahli koopt online een paar nieuwe sieraden.
Leon koopt een cadeautje. Hij betaalt met een briefje van dertig euro.
Een vriend van Ruben koopt een nieuwe game in de Playstation store. Hij betaalt met iDeal.
Evy baalt, ze heeft nog maar € 2 op haar bankrekening staan.
niet gebruikt
Chartaal
Giraal
Giraal
Giraal
Chartaal
Chartaal

Slide 18 - Sleepvraag

Gewone spaarrekening
Spaardeposito
Vaste rente
Niet tussentijds aankomen
Rente kan veranderen
Geld storten en opnemen wanneer je wilt

Slide 19 - Sleepvraag

Hypothecaire lening
Doorlopend krediet
Persoonlijke lening
Koop op afbetaling

Lening voor de koop van een huis
Je mag het bedrag dat je hebt afgelost, weer opnieuw opnemen.
Je betaalt het geleende bedrag in vaste termijn terug.
Je koopt iets bij een webwinkel

Slide 20 - Sleepvraag

Hypotheek
Persoonlijke lening
Doorlopend krediet
Kopen op afbetaling

Slide 21 - Sleepvraag

Hoe noemen we dit, hoeveel rente krijg je?
Hoe noemen we dit, hoeveel rente betaal je?
Hoeveel rente verdient de bank?
Sparen
Lenen
5 % rente
3 % rente
2 % rente

Slide 22 - Sleepvraag

In 2020 waren er 5.795 betaalautomaten in Nederland. Nu zijn dit er 4.916 Bereken met hoeveel procent het aantal is veranderd

Slide 23 - Open vraag

Oude saldo € 333,- ontvangsten € 122,- uitgaven
€ 453,- Bereken het nieuwe saldo.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het spaarbedrag na 1 jaar met enkelvoudige rente? Bedrag op de spaarrekening: € 2.500,-
Rente: 4%

Slide 25 - Open vraag

Op je spaarrekening staat: € 1.500,-
De rente is 1,2%
Hoeveel rente krijg je na 3 jaar?

Slide 26 - Open vraag

Bereken de enkelvoudige rente na 8 maanden sparen: er staat € 1.000,- op de rekening en je krijgt 2% rente

Slide 27 - Open vraag

€ 12.000,- op een spaarrekening met
2% samengestelde rente. Hoeveel rente krijg je in totaal na 10 jaar?

Slide 28 - Open vraag

Wat staat er op je rekening als je met samengestelde rente 2 jaar spaart:
€ 1.000,- op de rekening tegen 2% rente

Slide 29 - Open vraag


Je leent € 2.000,-
Je lost af in 4 jaar.
Wat zijn de kredietkosten?

Slide 30 - Open vraag

Lening = € 900,-
Je betaalt terug in 12 termijnen van
€ 100,- Wat zijn de kredietkosten?

Slide 31 - Open vraag

Kredietkosten zijn € 313,- de lening was € 1.310,-
Hoeveel % zijn de kredietkosten?

Slide 32 - Open vraag

Op 3 september was de koers van 1 aandeel € 3,13. Je kocht toen 1.000 aandelen. De koers op 5 december was € 13,10. Toen verkocht je je aandelen. Hoeveel koerswinst heb je gemaakt?

Slide 33 - Open vraag

In de tabel staat de wisselkoers van drie vreemde valuta per € 1,-

Majid koop voor € 100,- aan Tsjechische kronen. Bereken hoeveel kroon hij krijgt.

Slide 34 - Open vraag

In de tabel staat de wisselkoers van drie vreemde valuta per € 1,-

Lance koopt 150 Zwitserse franken. Bereken hoeveel euro hij moet betalen.

Slide 35 - Open vraag