1.1 Verbranding

Hoofdstuk 1: Verbranding en Ademhaling

  • H1.1 Verbranding
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1: Verbranding en Ademhaling

  • H1.1 Verbranding

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:
1. Je weet dat voor verbranding zuurstof nodig is en dat koolstofdioxide ontstaat.

2.  Je kunt het verband beschrijven tussen verbrandin in je lichaam en lichamelijke inspanning

Slide 2 - Tekstslide

Verbranding
Bij verbranding verdwijnt de brandstof en ontstaan nieuwe stoffen. Er komt energie vrij, bijvoorbeeld warmte. Ook in je lichaam vindt verbranding plaats. We doen allemaal aan verbranding. 
Om energie te krijgen voor beweging, voor ademhalen, zodat je hart blijft kloppen. 
Hiervoor hebben we brandstof nodig (eten) en zuurstof (ademhalen). 

Slide 3 - Tekstslide

Bij het branden van een kaars
 wat is nodig?

 wat ontstaat er? 

 welke energie komt vrij?
kaarsvet en zuurstof
Water en CO2
warmte en licht

Slide 4 - Tekstslide

Verbrandingsproducten
Bij verbranding ontstaan er  verbrandingsproducten.
Voorbeelden hiervan zijn: koolstofdioxide, uitlaatgassen en water

Slide 5 - Tekstslide

Formule van de kaars

Kaarsvet + zuurstof                   water + koolstofdioxide + energie


De koolstofdioxide die bij een verbranding ontstaat, kun je aantonen met een proef.


Het is namelijk net als zuurstof slecht zichtbaar in de lucht!!

Slide 6 - Tekstslide

Verbranding in je lichaam
Ook in je lichaam vindt verbranding plaats. Maar er is (gelukkig) geen vuur. Maar hierdoor voelt je lichaam warm aan en heb je energie om te bewegen.

Ook heeft je lichaam zuurstof nodig, dit krijg je binnen door ademhalen. 

Slide 7 - Tekstslide

Energie
Als er verbranding is dan heb je dus brandstof en zuurstof nodig. Glucose is een belangrijke brandstof voor je lichaam. Glucose is een koolhydraat dat je met je eten binnen krijgt. Het wordt gemaakt door planten bij de fotosynthese.

Zuurstof krijg je binnen door te ademen, dus door je longen.

Slide 8 - Tekstslide

Energie
Bij de verbranding van glucose in je lichaam ontstaan water en koolstofdioxide. Ook komt energie vrij. Je lichaam gebruikt die energie, bijvoorbeeld om te bewegen en om warm te blijven. Alle organen in je lichaam hebben energie nodig. Je spieren bijvoorbeeld hebben energie nodig om te bewegen.

In elke cel van je lichaam vindt voortdurend verbranding plaats, dag en nacht. Zonder verbranding gaat een cel dood. Dat geldt niet alleen voor de cellen van een mens, maar voor alle cellen van alle organismen.

Slide 9 - Tekstslide

Veel energie
Als je sport heb je veel energie nodig. Die energie komt uit verbranding in de spiercellen. Dus er is ook veel brandstof en zuurstof nodig.  
Wat gebeurt er allemaal in je lichaam als je sport?

Je gaat sneller ademhalen

1
Je hart klopt sneller

2
Er ontstaat veel koolstofdioxide in de cellen

3
Er komt veel warmte vrij. 
4

Slide 10 - Tekstslide

Samenvatting Leerdoel 1
 Je weet dat voor verbranding zuurstof nodig is en dat koolstofdioxide ontstaat.
Voor verbranding is een brandstof nodig.
       – Een brandstof is een stof die kan verbranden.
• Voor verbranding is zuurstof nodig.
       – Zuurstof is een gas dat in de lucht zit.
       – Zonder zuurstof stopt een verbranding.
Bij verbranding komt energie vrij. Bijv. warmte en licht.
• Bij verbranding ontstaan water en koolstofdioxide.
• Verbranding:
                           brandstof + zuurstof → water + koolstofdioxide + energie

Slide 11 - Tekstslide

Weinig energie
Als je rust heb je weinig energie nodig. 
 Dus er is ook weinig brandstof en zuurstof nodig.  
Wat gebeurt er allemaal in je lichaam als je rust?

Je gaat rustiger ademhalen

1
Je hart klopt rustig

2
Er ontstaat weinig koolstofdioxide in de cellen

3

Slide 12 - Tekstslide





In je lichaam vindt verbranding plaats.
  – Glucose is een belangrijke brandstof.
  – Bij verbranding komt energie vrij. Bijv. beweging en warmte.
Verbranding vindt plaats in elke cel.  
  -Verbranding vindt altijd plaats, dag en nacht.




• Bij meer lichamelijke inspanning is meer energie nodig.
  – Er vindt meer verbranding plaats.
  – Daarvoor is meer brandstof en meer zuurstof nodig.
  – Er ontstaat meer koolstofdioxide.
• Bij meer lichamelijke inspanning:
  – gaat de ademhaling sneller
  – klopt het hart sneller
  – komt meer warmte vrij
Samenvatting Leerdoel 2: 


 Je kunt het verband benoemen tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning.

Slide 13 - Tekstslide

Vragen?

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk!
Wat? 1.1 Verbranding - opdrachten 1 t/m 10
Opdracht 1, 4 en 5 doen we volgende les.
Waar? In Magister.me in de studiewijzer mens en natuur. De eerste opdracht.
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Kijk het dan na!
Niet af? Dan is het Huiswerk!!!

timer
1:00

Slide 15 - Tekstslide