Onregelmatige werkwoorden; vouloir - pouvoir + aller - faire - avoir - être

Onregelmatige werkwoorden
in deze LessonUp herhaal je alle onregelmatige werkwoorden die je tot nog toe geleerd hebt


1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Onregelmatige werkwoorden
in deze LessonUp herhaal je alle onregelmatige werkwoorden die je tot nog toe geleerd hebt


Slide 1 - Tekstslide

vouloir en pouvoir
we beginnen met deze werkwoorden
leerdoel: 
ik kan vouloir en pouvoir vervoegen
ik weet wat vouloir en pouvoir betekenen

Slide 2 - Tekstslide

'vouloir' betekent...

Slide 3 - Open vraag

'pouvoir' kan twee vertalingen hebben in het Nederlands; welke?

Slide 4 - Open vraag

In je werkboek vind je het overzicht terug bij 
Chapitre 3 - H. Grammaire


Slide 5 - Tekstslide

je veux
A
ik wil
B
ik kan
C
jij wil
D
jij kan

Slide 6 - Quizvraag

nous pouvons
A
wij willen
B
wij kunnen
C
wij mogen
D
wij hebben

Slide 7 - Quizvraag

zij wil
A
elle peut
B
elle veut
C
elle peux
D
elle veux

Slide 8 - Quizvraag

u kan
A
nous voulons
B
nous pouvons
C
vous voulez
D
vous pouvez

Slide 9 - Quizvraag

hij kan

Slide 10 - Open vraag

jullie willen

Slide 11 - Open vraag

zij mogen

Slide 12 - Open vraag

vertaal: Mag ik televisie kijken?
A
Je veux regarder la télé?
B
Je peux regarder la télé?
C
Je veux la télé regarder?
D
Je peux al télé regarder?

Slide 13 - Quizvraag

Let op!
Na 'vouloir' komt dus meestal nog een volledig werkwoord. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van vouloir.

Je veux manger une glace.
Ik wil een ijsje eten.

Slide 14 - Tekstslide

vertaal: zij wil in het zwembad zwemmen
A
elles veulent nager dans la piscine.
B
elle veut nager dans la piscine.
C
ils veulent nager dans la piscine.
D
il veut nager dans la piscine.

Slide 15 - Quizvraag

Let op!
Na 'pouvoir' komt dus meestal nog een volledig werkwoord. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van pouvoir.

Je peux acheter une glace.
Ik mag een ijsje kopen.

Slide 16 - Tekstslide

zij willen
A
ils voulent
B
ils veulent
C
il veut
D
nous voulons

Slide 17 - Quizvraag

jij kan

Slide 18 - Open vraag

ik heb de werkwoorden vouloir en pouvoir onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

andere onregelmatige werkwoorden


je hebt al andere onregelmatige werkwoorden geleerd:
avoir - être
aller - faire
prendre



Slide 20 - Tekstslide

ik heb
A
j'ai
B
je suis
C
je fais
D
je vais

Slide 21 - Quizvraag

tu fais
A
jij wil
B
jij kan
C
jij doet
D
jij bent

Slide 22 - Quizvraag

il va
A
hij is
B
hij gaat
C
hij maakt
D
hij heeft

Slide 23 - Quizvraag

nous sommes
A
wij hebben
B
wij zijn

Slide 24 - Quizvraag

vous faites
A
jullie maken
B
jullie zijn

Slide 25 - Quizvraag

avoir
être
aller
faire
zijn
hebben
maken / doen
gaan

Slide 26 - Sleepvraag

Om de passé composé te maken, heb ik het hulpwerkwoord ... nodig
A
avoir
B
vouloir
C
faire
D
aller

Slide 27 - Quizvraag

ik kan avoir - être - aller - faire vlot vervoegen
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

prendre
A
nemen
B
kunnen
C
gaan
D
wonen

Slide 29 - Quizvraag

ils ont .....
A
pris
B
vouloir
C
faire
D
habitent

Slide 30 - Quizvraag

hij neemt
A
il prends
B
ils prennent
C
il a pris
D
il prend

Slide 31 - Quizvraag

zij nemen
A
ils prenent
B
ils ont pris
C
ils prennent
D
elles prenent

Slide 32 - Quizvraag

genomen=
A
prené
B
prise
C
prendré
D
pris

Slide 33 - Quizvraag

In de toetsweek moet ik kennen
A
ww= er
B
onregelmatige ww
C
passé composé
D
présent

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide