unit 5 past simple eerste uitleg!

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

• Vandaag bespreken we de past simple: de verleden tijd.
  
• Als je iets wilt zeggen wat er in het verleden is gebeurd, zet je je werkwoord in de verleden tijd.
• Bijvoorbeeld: I always cycle to school in the morning, but when I was in primary school I walked.
• walk --> walked
• Ofwel, je zet -ed achter het werkwoord. That's it!                                   --> 

past simple

• Ook hier weer heb je af en toe te maken met spellingsbijzonderheden, als je iets achter een woord plakt.
• Maar zo langzamerhand weet je wat die bijzonderheden zijn! Zeg het maar!                                                                                                                               -->

Oh no, that's NOT it....

1. Als er al een -e staat aan het eind van het werkwoord, voeg je alleen een    -d toe: use -> used
2.  Als het woord eindigt op medeklinker + y, verandert de -y in een -i:                try -> tried (als het woord eindigt op klinker + y, gebeurt er niets bijzonders: play -> played)
3. Is de een-na-laatste letter een Korte Klinker met Klemtoon, verdubbelt de laatste medeklinker: stop -> stopped
4. Bij en werkwoord met een -l op het eind verdubbelt de laatste medeklinker ook zonder klemtoon: travel -> travelled                                     -->

Spellingsbijzonderheden!

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
work

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
use

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
talk

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
stay

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
cancel

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
cough

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
touch

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
bruise

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
hate

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
tip

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
try