Je leert over het zinsdeel 'bijwoordelijke bepaling'.
Slide 2 - Tekstslide
In deze les
- We herhalen eerst de 5 eerdere stappen voor het zoeken naar zinsdelen (PW, OW, WWG, MW en LV)
- Daarna leer je het nieuwe, zesde zinsdeel: de bijwoordelijke bepaling
Slide 3 - Tekstslide
Even eerst een herhaling
Slide 4 - Tekstslide
Stap 1 PV
Zoek de persoonsvorm:
Dit is het belangrijkste werkwoord in een zin.
Gebruik de vraagproef, tijdproef of getalproef op de PV te zoeken.
Slide 5 - Tekstslide
getalproef/tijdproef/vraagproef
getalproef: Zet de zin van enkelvoud om in meervoud óf van meervoud om in enkelvoud. De PV verandert mee.
Tijdproef: zet de zin om in een andere tijd (van tt naar vt of van vt naar tt). De PV verandert mee van tijd.
Vraagproef: Zet de zin om in een vraag. De PV komt in de vraag vooraan te staan.
Slide 6 - Tekstslide
Stap 2 Onderwerp
Degene die /datgene dat de werkwoorden uitvoert.
Het OW vind je via: WIE/WAT + GEZ.
Slide 7 - Tekstslide
Stap 3 Werkwoordelijk gezegde
Zoek alle werkwoorden in de zin.
Dit zijn alle doe-woorden, dus ook de PV zelf.
Slide 8 - Tekstslide
Stap 4 Lijdend voorwerp
Hetgeen dat de handeling ondergaat.
WIE/WAT + GEZ + OW
Of maar van de zin een .....word door.... zin.
Let op: niet elke zin heeft een LV
Slide 9 - Tekstslide
Stap 5 meewerkend voorwerp
De 5e stap is het zoeken naar een meewerkend voorwerp.
Niet elke zin heeft een MV.
Je stelt de vraag:
aan wie + gez + OW + LV?
voor wie + gez + OW + LV?
Slide 10 - Tekstslide
meewerkend voorwerp
Controleer of je 'aan' kunt weglaten of toevoegen. Daarvoor mag je de woordvolgorde veranderen.
Slide 11 - Tekstslide
Nieuw: de bijwoordelijke bepaling
Stap 6
Zoeken naar het 6e zinsdeel
Slide 12 - Tekstslide
Stap 6 Bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als:
- waar? - waarvandaan? wanneer?
- waarheen? - waarmee -
- waarom? - hoe?
- waardoor? - hoeveel?
Slide 13 - Tekstslide
Hoe zoek je de bwb/bijw.bep.?
Eerst doorloop je de 5 stappen. In de zin zoek je:
1. de PV
2. het onderwerp
3. het gezegde
4. het lijdend voorwerp
5. het meewerkend voorwerp
Slide 14 - Tekstslide
Hoe zoek je de bwb?
Nu houd je misschien nog zinsdelen over?
Controleer nu of deze zinsdelen bijwoordelijke bepalingen zijn.
GEBRUIK DE VRAAGWOORDEN
Let op: soms bevat een zin géén bwb, soms 1 en soms meer.
Slide 15 - Tekstslide
Door een ongeluk heeft Anke gisteren haar enkelgebroken.
pv = heeft
ow = Anke
gez = heeft gebroken
lv = haar enkel
mv = geen mv aanwezig
Slide 16 - Tekstslide
Door een ongeluk heeft Anke gisteren haar enkel gebroken.
2 zinsdelen blijven nu over:
Waardoor heeft Anke gisteren haar enkel gebroken?
bwb = Door een ongeluk
Wanneer heeft Anke haar enkel gebroken?
bwb = gisteren
Slide 17 - Tekstslide
Even oefenen
Slide 18 - Tekstslide
Wat is de bijwoordelijke bepaling? Het water is tijdelijk afgesloten.
A
het water
B
is tijdelijk afgesloten
C
tijdelijk
D
tijdelijk afgesloten
Slide 19 - Quizvraag
De bijwoordelijke bepaling in een zin geeft aan:
A
Tijd
B
Plaats
C
Geen idee
D
Reden
Slide 20 - Quizvraag
Er staat altijd een bijwoordelijke bepaling in de zin.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Mijn opa wil met deze auto rijden.
A
Mijn opa
B
rijden
C
wil
D
met deze auto
Slide 22 - Quizvraag
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op...
A
Wie?
B
Wat?
C
Wanneer?
D
waarom?
Slide 23 - Quizvraag
Een bijwoordelijke bepaling begint altijd met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist
Slide 24 - Quizvraag
Wat is de bijwoordelijke bepaling: Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Ik heb alles aan mijn vriendin verteld.
A
aan mijn vriendin
B
ik
C
alles
D
geen bwb
Slide 26 - Quizvraag
bijwoordelijke bepaling? Ik reken op zijn hulp.
A
nee
B
ja, Op zijn hulp
Slide 27 - Quizvraag
Wat is (zijn) de bijwoordelijke bepaling(en)?
Vandaag hebben we het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld
Slide 28 - Quizvraag
Juist of onjuist?
Vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt, zijn ook bijwoordelijke bepaling.
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quizvraag
juist of onjuist.
1 Vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt, zijn een bijwoordelijke bepaling. 2 Een zin kan maximaal één bijwoordelijke bepaling bevatten.
A
1= onjuist
2= onjuist
B
1= onjuist
2= juist
C
1= juist
2= onjuist
D
1= juist
2= juist
Slide 30 - Quizvraag
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Wie weet dat nu?
A
wie
B
weet
C
dat
D
nu
Slide 31 - Quizvraag
Rico : Een zin kan meer dan één bijwoordelijke bepaling hebben.
Raya : Het woord 'niet' kan een bijwoordelijke bepaling zijn.
A
Rico en Raya hebben beide gelijk.
B
Rico en Raya hebben beide ongelijk.
C
Rico heeft gelijk; Raya niet.
D
Raya heeft gelijk; Rico niet.
Slide 32 - Quizvraag
hoe vind je de bijwoordelijke bepaling?
A
alle werkwoorden in de zin
B
krijgt of ontvangt meestal iets
C
geeft een plaats, een reden of tijd aan.
D
wie of wat + pv + ww gezegde
Slide 33 - Quizvraag
Wat hoort NIET bij de bijwoordelijke bepaling?
A
waar
B
wanneer
C
wie
D
waarom
Slide 34 - Quizvraag
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld
Slide 35 - Quizvraag
www.jufmelis.nl
Slide 36 - Link
Maken
H5.7 Grammatica zinsdelen
Boek B
Maak opdracht 1, 4, 5, 6, 8 (2,, 3, 7 en 9 niet!)
Later oefenen we nog met de totaalopdrachten: herhalingsopdrachten 10 t/m 17
Slide 37 - Tekstslide
Leren voor de toets
- Je kan de bijwoordelijke bepaling(en) in een zin vinden.
- Je weet hoe je de bijwoordelijk bepalingen kan vinden aan de hand van een aantal vraagwoorden (let op: nooit met Wie?)
- Je weet eerst de andere belangrijke zinsdelen te vinden, zoals PV, OW, GEZ (WG of NG), LV en MV.