semana 4

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • repetir gustar
  • Repetir los adjetivos
  • repetir el vocabulario
Semana 4
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • repetir gustar
  • Repetir los adjetivos
  • repetir el vocabulario
Semana 4

Slide 1 - Tekstslide

Los deberes
  • So Heel tarea 1: Leren werkwoord "gustar" en bijvoeglijke naamwoord, meervoud maken van lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en 
  bijvoeglijke naamwoorden. Woordjes en 
  zinnetjes (Sp-Nl en Nl-Sp) 1.4,1.6,1.7

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
  • Ik kan zeggen wat ik wel of niet leuk vind 
  • Ik kan vragen wat iemand wel of niet leuk vindt. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat betekent "Gustar"

Slide 4 - Open vraag

Wat weet je nog van het
werkwoord "gustar"?

Slide 5 - Woordweb

Wat geeft "me" of "te" aan bij het werkwoord "gustar"?
A
Dat wat er leuk gevonden wordt.
B
De persoon voor wie iets is.
C
Degene die iets leuk vindt.

Slide 6 - Quizvraag

Komt er achter "gustan" een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud of meervoud?
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 7 - Quizvraag

Als er een werkwoord achter "gustar" komt, welke vervoeging gebruik je dan?
A
gusta
B
gustan

Slide 8 - Quizvraag

Gustar  (leuk vinden/houden van)
stap 1: Moet ik "Me" of "te" gebruiken ?
Staat er "a mí" of wil je "ik vind leuk" zeggen dan kies je "me"
Staat er "a ti" of wil je "jij vindt leuk" zeggen dan kies je "te"
stap 2: Moet ik "gusta" of "gustan" gebruiken ?
Staat er achter "gustar" een werkwoord of een zelfstandig naamwoord enkelvoud ? Dan kies je de vervoeging "gusta"
Staat er achter "gustar" een zelfstandig naamwoord meervoud?  Dan kies je de vervoeging  "gustan"

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
A mí ____ ___________ el baloncesto.
A ti ____ _________ jugar al hockey. 
A mí ___ _________ los coches rápidos. 
A ti ____ _________ la comida española. 
A ti ___ ________ las series en Netflix.
A mí ____ _________ los jugadores de Real Madrid. 

Slide 10 - Tekstslide

¿Qué te gusta? ¿Qué no te gusta?
Me gusta ir de vacaciones
No me gustan las matemáticas.

Slide 11 - Tekstslide

¿Qué te gusta? 
¿Qué no te gusta?

Slide 12 - Tekstslide

BINGO GUSTAR
  • Je krijgt een bingo kaart.
  • De docent stelt 1 van de vragen. Heb je de vraag en kun je hier een mooie zin mee maken. Schrijf die op in je schrift en kruis de vraag op je bingokaart aan.
  • Heb je van een rijtje horizontaal of verticaal alle vragen aangekruist dan heb je bingo.
Voorbeeld: ¿Te gusta la música?
                       - Sí me gusta la música OF
                       - No, no me gusta la música.

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoel
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier gebruiken 
  • Ik kan het meervoud maken van 
       lidwoorden, zelfstandige 
       naamwoorden en bijvoeglijke 
      naamwoorden. 

Slide 14 - Tekstslide

Wat weet je nog van
bijvoeglijke naamwoorden
in het Spaans?

Slide 15 - Woordweb

Waar staan bijvoeglijke naamwoorden in het Spaans?
A
vóór het zelfstadig naamwoord?
B
achter het zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

De vrouwelijke vorm van bijvoeglijke naamwoorden op een -o krijgen
A
een -a in plaats van een -o
B
Krijgen ook een -o
C
Krijgen een -e

Slide 17 - Quizvraag

Als een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord op een klinker eindigt krijgen deze in het meervoud
A
een "s" erbij
B
"es" erbij

Slide 18 - Quizvraag

Als een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord op een medeklinker eindigt krijgen deze in het meervoud
A
een "s" erbij
B
"es" erbij

Slide 19 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord dat eindigt op een "e" of medeklinker
A
krijgt bij de vrouwelijke vorm een -a erbij
B
verandert in de vrouwelijke vorm niet.

Slide 20 - Quizvraag

Los adjetivos 
Wat je moet weten:
  • Bijvoeglijke naamwoorden staan in het Spaans bijna altijd achter het zelfstandig naamwoord.
  • Bijvoeglijke naamwoorden richten zich naar het zelfstandig naamwoord waar ze bij staan (mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud)
Módulo pág. 17 y 18

Slide 21 - Tekstslide

1. Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -o
 bijvoorbeeld: bonito (mooi), divertido (leuk),   pequeño (klein)

Bij de bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -o verandert de -o in een -a als het bijvoeglijk naamwoord bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staat. 
vb: el libro bonito (het mooie boek)
    la casa bonita (het mooie huis)

Slide 22 - Tekstslide

2. Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -e.
bijvoorbeeld: inteligente (intelligent), horrible (verschrikkelijk)

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -e veranderen niet wanneer ze bij een een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staan
vb: el chico inteligente (de intelligente jongen)
    la chica inteligente (het intelligente meisje)

Slide 23 - Tekstslide

3. Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker.
  bijvoorbeeld: genial (geniaal), azul (blauw)


Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker veranderen niet wanneer ze bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staan. 
vb: el coche azul (de blauwe auto)
    la carpeta azul (de blauwe map)

Slide 24 - Tekstslide

Maak de vrouwelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord
  1. bueno
  2. verde
  3. genial
  4. rojo
  5. grande
  6. pequeño
  7. metal

Slide 25 - Tekstslide

Maak het meervoud van:
el jugador bueno

Slide 26 - Open vraag

Maak het meervoud van:
el gato genial

Slide 27 - Open vraag

Maak het meervoud van:
el país horrible

Slide 28 - Open vraag

Leerdoel
  • Je kan reageren op iemands 
       mening 

Slide 29 - Tekstslide

Creo que los quesos holandeses son buenos.

Slide 30 - Tekstslide

Creo que los profesores del Knip son divertidos 

Slide 31 - Tekstslide

Creo que las películas de Disney son aburridas.

Slide 32 - Tekstslide

Creo que los exámenes de matemáticas son difíciles.

Slide 33 - Tekstslide

Creo que la lluvia es horrible.

Slide 34 - Tekstslide

Creo que los países de America del Sur son maravillosos. 

Slide 35 - Tekstslide

Leerdoel
  • Je kan zeggen wat jouw 
        favoriete iets is.
  • Je kan vragen wat iemands 
        favoriete iets is.

Slide 36 - Tekstslide

¿Cuál es tu ____ favorito/a?

Slide 37 - Tekstslide

Schrijf je eigen antwoord op


1. Hoe kan je iemands voorkeur vragen? Geef een voorbeeld.
2. Hoe kan je zelf je voorkeur aangeven? Geef een voorbeeld.
3. Wat heb je geleerd over de bijvoeglijke naamwoorden in het Spaans.
4. Hoe kan je je mening geven over een onderwerp? Geef een voorbeeld.
5. Wat heb je geleerd over het werkwoord "gustar"?

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Link

A trabajar
LE: ej. 2.5, 2.6, 2.7
LE: ej. 2.8, 2.9
LE: ej. 2.14

Slide 40 - Tekstslide