5 vwo Kapitel 3 Grammatik

VWO 5
Kapitel 2, 3 en 4 herh.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

VWO 5
Kapitel 2, 3 en 4 herh.

Slide 1 - Tekstslide

1 Die Fälle
In welchen Fällen stehen die Satzglieder (in den Klammern - tussen de haakjes).

Slide 2 - Tekstslide

Er holt (den Tisch) aus (der Küche).
A
+4 en +3
B
+1 en +3
C
+1 en +2
D
+3 en +4

Slide 3 - Quizvraag

(Das Bild) hat (meiner Mutter) gut gefallen.
A
+1 en +4
B
+1 en +3
C
+2 en +3
D
+3 en +1

Slide 4 - Quizvraag

Er wohnt außerhalb (des Zentrums).
A
+2
B
+3
C
+4
D
+1

Slide 5 - Quizvraag

Zu welchem Fall gehören die folgenden Präpositionen:
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, ab, aus, außer, gegenüber, bis zu.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quizvraag

Zu welchem Fall gehören die folgenden Verben:
sein, bleiben, werden
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quizvraag

Zu welchem Fall gehören die folgenden Verben:
interessieren, lehren, kosten
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Was bestimmt den Fall?
A Präposition (voorzetsel), Verb (ww) oder Satzteil (functie in de zin)?
B) Nominativ, Genitiv, Dativ, Akkusativ?

Slide 9 - Tekstslide

Ich fahre dieses Jahr ohne (meine Eltern) in die Ferien.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
ontleden

Slide 10 - Quizvraag

Ich fahre dieses Jahr ohne (meine Eltern) in die Ferien.
A
+1
B
+2
C
+3
D
+4

Slide 11 - Quizvraag

Martijn trug trotz (des Regens) keine Jacke.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
zinsdeel

Slide 12 - Quizvraag

Martijn trug trotz (des Regens) keine Jacke.
A
+1
B
+2
C
+3
D
+4

Slide 13 - Quizvraag

Anouk bleibt (ihre treueste) Freundin
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
ontleden

Slide 14 - Quizvraag

Anouk bleibt (ihre treueste) Freundin
A
+1
B
+2
C
+3
D
+4

Slide 15 - Quizvraag

Du kannst doch (deinen Lehrer) fragen.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
ontleden

Slide 16 - Quizvraag

Du kannst doch (deinen Lehrer) fragen.
A
Nominativ
B
Genitiv
C
Dativ
D
Akkusativ

Slide 17 - Quizvraag

27 Der-groep, ein-groep en 0-groep
36 Het bijvoegelijk naamwoord
Leer goed welk woord bij welke groep hoort!

Slide 18 - Tekstslide

Ich gehe mit mein..... alt.... Mutter (w) spazieren.

Slide 19 - Open vraag

Er wohnt in dies...... kaputt..... Schuppen (m).

Slide 20 - Open vraag

Ich mag griechisch..... Tänze (PL).

Slide 21 - Open vraag

Du bleibst sein...... treu...... Freund (m).

Slide 22 - Open vraag

Die Steigerungsstufen
trappen van vergelijking

Slide 23 - Tekstslide

Horst ist schnell. Timo ist ....... . Anna ist ............. .

Slide 24 - Open vraag

Im Mai ist es warm. Im Juni ist es ....... . Und im Juli ist es ........... .

Slide 25 - Open vraag

Die Straße ist breit. Die Allee ist ........ . Der Boulevard ist .................. .

Slide 26 - Open vraag

Dieser Tag ist gut. Morgen ist ....... . Das Wochenende ist .................. .

Slide 27 - Open vraag

Zwakke werkwoorden

Slide 28 - Tekstslide

Paul ... (unterstützen) mich morgen bestimmt!

Slide 29 - Open vraag

Wer hat das Fenster ... (öffnen)?

Slide 30 - Open vraag

Früher ... (leben) ihr zusammen in einer WG?

Slide 31 - Open vraag

... (reisen) du gern mit dem Bus?
A
Reist
B
Reisest
C
Reisst

Slide 32 - Quizvraag

ENDE

Slide 33 - Tekstslide