Les 4: bouw van het oog

Les 4: bouw van het oog
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 4: bouw van het oog

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de bouw en werking van het oog en de organen om het oog beschrijven. 

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud
-Herhalingsopgaven
-Uitleg bouw van het oog
-Opgave 
-Filmpjes

Slide 3 - Tekstslide

Oudere mensen kunnen vaak niet zo goed meer horen. Om alles toch nog te kunnen verstaan doen ze soms hun hand achter het oor. Waarvoor helpt dat?

Slide 4 - Open vraag

Wat zijn geluiden?

Slide 5 - Open vraag

Wat is de functie van oorsmeer?

Slide 6 - Open vraag

Via de gehoorbeentjes komt het geluid bij ...
A
de trommelholte
B
het slakkenhuis
C
de buis van Eustachius
D
het trommelvlies

Slide 7 - Quizvraag

Waardoor kun je minder goed horen als de zintuigcellen in het oor beschadigd zijn?

Slide 8 - Open vraag

In de afbeelding is een doorsnede van een oor schematisch getekend.

Langs welke weg worden de geluidstrillingen door de delen van het oor geleid?
A
Van deel 5 via deel 6 naar deel 12.
B
Van deel 5 via deel 2 naar deel 9.
C
Van deel 9 via deel 7 naar deel 10.
D
Van deel 9 via deel 6 naar deel 13.

Slide 9 - Quizvraag

Iemand die verkouden is, heeft problemen met horen.

Waardoor komt dat?
A
Doordat het slakkenhuis geen prikkels opvangt.
B
Doordat de gehoorgang verstopt zit.
C
Doordat de gehoorzenuw geen impulsen kan doorgeven.
D
Doordat de buis van Eustachius verstopt zit.

Slide 10 - Quizvraag

Ogen
De ogen liggen goed beschermd in de oogkassen.

Slide 11 - Tekstslide

De buitenkant van een oog
In beide afbeeldingen zie de buitenkant van een oog. De wenkbrauwen zorgen ervoor dat zweet of ander vocht niet in je ogen loopt. De wimpers beschermen de ogen tegen vuil en te fel licht.
Het harde oogvlies is het witte gedeelte van je oog. Het gekleurde gedeelte van het oog heet iris. Het zwarte rondje in de iris is de pupil. De pupil is een opening in de iris. Over de iris en de pupil ligt het hoornvlies. Het hoornvlies is doorzichtig.
Onder de huid boven de ogen liggen traanklieren. Deze klieren maken traanvocht. Als je knippert, verspreiden de oogleden het traanvocht over de ogen. Traanvocht zorgt ervoor dat de ogen niet uitdrogen. Ook spoelt het kleine stofjes weg. Het traanvocht wordt afgevoerd naar de neusholte via de traanbuis.

Slide 12 - Tekstslide

De binnenkant van een oog
Aan het harde oogvlies zitten 6 oogspieren vast (zie afbeelding). De oogspieren draaien de ogen in de richting waarin je kijkt.


Slide 13 - Tekstslide

De binnenkant van het oog
In de afbeelding is de doorsnede van een oog getekend. De oogbol is voor het grootste deel gevuld met een soort gelei: het glasachtig lichaam. Achter de iris en de pupil bevindt zich de lens. De lens zorgt ervoor dat je scherp kunt zien.
De wand van een oog bestaat uit drie lagen: harde oogvlies, vaatvlies en netvlies.
De buitenste laag is het harde oogvlies. De middelste laag is het vaatvlies. Deze laag bevat veel bloedvaten. De binnenste laag is het netvlies. Hierin liggen de zintuigcellen. In de 
zintuigcellen ontstaan impulsen. Deze impulsen gaan via
de oogzenuw naar de hersenen. In het netvlies, recht 
tegenover de pupil, ligt de gele vlek. Met de zintuigcellen 
in de gele vlek kun je het scherpst zien. Als je naar iets 
kijkt, komen de lichtstralen vooral op de gele vlek. De 
plaats in het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat, 
heet blinde vlek. In de blinde vlek liggen geen 
zintuigcellen.


Slide 14 - Tekstslide

Kleuren
In het netvlies worden lichtprikkels omgezet in impulsen, die door de oogzenuw naar de hersenen worden geleid. In afbeelding 1 is een doorsnede van een oog getekend, met het netvlies, vaatvlies en harde oogvlies. In afbeelding 2 is een vergroting van het netvlies getekend bij de gele vlek. Het netvlies bestaat uit twee lagen: een laag van zintuigcellen en een laag van zenuwcellen. In de laag van zintuigcellen liggen twee typen zintuigcellen: staafjes en kegeltjes.

Slide 15 - Tekstslide

Staafjes en kegeltjes
Met de staafjes kun je alleen contrasten zien (licht en donker). Staafjes hebben een lage drempelwaarde voor licht. Daardoor kun je met de staafjes ook dingen waarnemen als er weinig licht is. De staafjes liggen verspreid over het hele netvlies, maar niet in de gele vlek en de blinde vlek. Staafjes werken bij weinig licht, dus 's avonds en 's nachts.
Met de kegeltjes kun je kleuren zien. Kegeltjes hebben een hogere drempelwaarde voor licht dan staafjes. Daardoor kun je met de kegeltjes alleen bij voldoende licht voorwerpen waarnemen. De kegeltjes liggen vooral in de gele vlek en de directe omgeving daarvan. Met de kegeltjes kun je het scherpst zien. De kegeltjes werken overdag, als er veel licht is.

Slide 16 - Tekstslide

3 soorten kegeltjes
Er zijn drie type kegeltjes: voor rood licht, groen licht en voor blauw licht. Als je kleuren ziet worden verschillende type kegeltjes tegelijk geprikkeld. De hersenen combineren de impulsen van die kegeltjes tot één kleur (zie afbeelding links). 
Bij iemand die kleurenblind is, werken bepaalde kegeltjes niet goed. De meest voorkomende vorm is roodgroenkleurenblindheid. Hierbij ziet iemand niet het verschil tussen rood en groen. Dit kan je testen met de afbeelding aan de rechterkant. Iemand die roodgroenkleurenblind is ziet geen getal. 

Slide 17 - Tekstslide

In de afbeelding is een schematische tekening van de delen van de buitenkant van het oog.

Zet de namen bij de genummerde delen.

Slide 18 - Open vraag

In de afbeelding is een schematische tekening van de delen van de buitenkant van het oog.

Welke onderdelen zijn niet zichtbaar aan de buitenkant maar horen wel bij het oog?

Slide 19 - Open vraag

In de afbeelding is een schematische tekening van de delen van de binnenkant van het oog.

Geef de namen van onderdelen 1 t/m 4.

Slide 20 - Open vraag

In de afbeelding is een schematische tekening van de delen van de binnenkant van het oog.

Geef aan welke nummer het harde oogvlies, het netvlies en vaatvlies aangeven.

Slide 21 - Open vraag

In de afbeelding is een schematische tekening van de delen van de binnenkant van het oog.

Geef de namen van onderdelen 5, 9 t/m 12.

Slide 22 - Open vraag

1. het witte deel ..................
2. deze delen draaien de ogen in de gewenste richting ..................
3. het gekleurde deel ..................
4. de opening in de iris ..................
5. het doorzichtige deel aan de voorkant ..................
6. de geleiachtige massa in het oog ..................
7. dit deel zorgt ervoor dat je scherp kunt zien ..................
8. dit deel zorgt voor de voeding van een groot deel van het oog ..................
9. in dit deel bevinden zich de zintuigcellen ..................
10. via dit deel gaan impulsen van het oog naar de hersenen ..................
11. de plaats in het centrum van het netvlies ..................
12. de plaats van het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat ..................











Zet achter elke omschrijving van het oog de naam van het deel.
oogspieren
hoornvlies
iris
vaatvlies
gele vlek
netvlies
glasachtig lichaam
oogzenuw
lens
harde oogvlies
blinde vlek
pupil

Slide 23 - Sleepvraag

Welke weg legt licht af?
Zet de delen in de goede volgorde.
1
2
3
4
5
6
laag van zintuigcellen in het netvlies
Lens
laag van zenuwcellen in het netvlies

glasachtig lichaam
pupil
hoornvlies

Slide 24 - Sleepvraag

Welke zintuigcellen geven impulsendoor bij het zien in het licht?

Slide 25 - Open vraag

Welke zintuigcellen geven impulsen door bij het zien in de schemering?

Slide 26 - Open vraag

Is in de schemering de sterkte van het licht (de prikkelsterkte) hoger of lager dan de drempelwaarde van de kegeltjes. Leg je antwoord uit.

Slide 27 - Open vraag

Veel nachtdieren hebben alleen staafjes in het netvlies. Leg dat uit.

Slide 28 - Open vraag

Nachtdieren hebben soms grote ogen (zie afbeelding hiernaast). Leg uit wat hier het voordeel van is.

Slide 29 - Open vraag

Als je ’s nachts naar de sterren kijkt, zijn sommige sterren feller dan anderen. De sterren die niet zo fel zijn, zijn ‘zwakke sterren’. Zulke zwakke sterren kun je het beste zien als je naast de sterren kijkt. Als je recht naar zo’n zwakke ster zou kijken, dan zou je hem niet meer zien. Leg uit hoe dit komt.

Slide 30 - Open vraag

Wat is er aan de hand bij iemand die kleurenblind is?

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video