Hoofdstuk 12 middelen bij neurologische aandoeningen
1. Welke neurotransmitters spelen een rol bij de ziekte van Parkinson?
2. Leg uit waarom dopamine in een bewerkte vorm toegediend moet worden.
3. Wat zijn de bijzonderheden en interacties van levodopa?
4. Wat zijn de bijwerkingen van levodopa?
5. Welke twee verschijnselen kunnen optreden na jarenlang gebruik van levodopa?
6. Wat zijn de bijwerkingen van de groep bromocriptine en ropinirol?
7. Wanneer wordt apomorfine vooral gebruikt?
8. Waarom komt epilepsie vaak voor bij mensen met een verstandelijke beperking?
9. Waarom is het gebruik van anti-epileptica vaak voor de rest van je leven?
10. Welke twee middelen worden genoemd in het boek die de lever stimuleren om meer afbraakenzymen te maken, waardoor bijvoorbeeld de pil en anticoagulantia minder goed werken?
11. In welke twee groepen kun je anti-epileptica onderverdelen?
12. Op welke drie gebieden/onderwerpen heeft anti-epileptica ook invloed?
13. Hoe worden middelen om epileptische aanvallen te couperen genoemd en welke drie stofnamen horen hierbij?
14. Wat is de bijwerking van deze middelen?