Herhalingsles §1.1 t/m §1.4
1 / 20
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving: economisch systeem waarin mensen geld in bedrijven steken om winst te maken.
Slide 2 - Open vraag
Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving: plaats waar goederen in pakhuizen worden opgeslagen om vandaar te worden verhandeld.
Slide 3 - Open vraag
Welke zin is juist?
A
De schepen die de handel verzorgden, waren eigendom van de staat
B
Door de economische groei daalde het aantal inwoners van de Republiek
C
In Amsterdam was alleen een stapelplaats voor Europese goederen
D
In de Gouden Eeuw bloeiden de handel, nijverheid en landbouw
Slide 4 - Quizvraag
Leg uit waarom concurrentie tussen de verkopers van graan voordelig was voor kopers.
Slide 5 - Open vraag
De steden groeiden tijdens de Gouden Eeuw. Zijn de zinnen hieronder daarvan een oorzaak of een gevolg?
1. De bevolking van Nederland groeit snel.
2. In de Republiek der Nederlanden ontstaan nieuwe wijken.
3. In de Republiek woont 45% van de bevolking in een stad.
4. Tijdens de Gouden Eeuw bloeide de Nederlandse economie.
1. De bevolking van Nederland groeit snel.
2. In de Republiek der Nederlanden ontstaan nieuwe wijken.
3. In de Republiek woont 45% van de bevolking in een stad.
4. Tijdens de Gouden Eeuw bloeide de Nederlandse economie.
Slide 6 - Open vraag
Geef een omschrijving van het begrip 'absolutisme'
Slide 7 - Open vraag
Geef een omschrijving van het begrip 'stadhouder'
Slide 8 - Open vraag
Welke zin is juist?
A
De Nederlandse Republiek bestond uit 9 zelfstandige gewesten.
B
De stadhouder was een machtige regent.
C
Elk gewest in de Republiek had een eigen Staten-Generaal
D
In de Republiek was de stadhouder een absoluut heerser.
Slide 9 - Quizvraag
Waarom was koning Willem III in Engeland minder machtig dan koning Lodewijk XIV in Frankrijk?
Benoem dus Engeland en Frankrijk en vergelijk de macht van de koningen.
Benoem dus Engeland en Frankrijk en vergelijk de macht van de koningen.
Slide 10 - Open vraag
Zet achter elke zin of het gaat over verandering of over continuïteit.
1. De Republiek werd bestuurd door regenten.
2. Engeland en de Republiek waren bondgenoten tegen Frankrijk.
3. Engeland kreeg een Nederlandse koning.
4. In de 17e eeuw werden de meeste landen in Europa geregeerd door een vorst.
1. De Republiek werd bestuurd door regenten.
2. Engeland en de Republiek waren bondgenoten tegen Frankrijk.
3. Engeland kreeg een Nederlandse koning.
4. In de 17e eeuw werden de meeste landen in Europa geregeerd door een vorst.
Slide 11 - Open vraag
Geef een omschrijving van het begrip 'compagnie'
Slide 12 - Open vraag
Geef een omschrijving van het begrip 'VOC'
Slide 13 - Open vraag
De VOC en de WIC pasten goed bij het ontstaan van het handelskapitalisme en het ontstaan van een wereldeconomie, omdat de VOC en de WIC...
A
een systeem van wereldwijde handelscontacten onderhielden
B
in opdracht van de Staten-Generaal steeds meer gebieden veroverden
C
waren opgericht door de staat die winst wilden maken
D
waren opgericht om zoveel mogelijk kolonies en handelsposten te stichten
Slide 14 - Quizvraag
Wat was de driehoekshandel en wie nam deel aan de driehoekshandel: VOC of WIC?
Slide 15 - Open vraag
Wat is de omschrijving van het begrip 'gereformeerd'?
Slide 16 - Open vraag
Gedogen betekent...
A
Toestaan
B
Verbieden
C
Beboeten als je het ziet
D
Mag zichtbaar zijn
Slide 17 - Quizvraag
Leg uit waarom men op het gebied van godsdienst tolerant(?) was in Nederland. Gebruik het begrip 'gedogen'.
Slide 18 - Open vraag
Leg uit wat de wetenschappelijke revolutie is.
Slide 19 - Open vraag
De kunst en het bestuur in de Republiek was bijzonder. Burgers speelden hierin een grote rol
A
Juist
B
Onjuist
