H4 WB Hfst 3 voorkennis en paragraaf 1

• Wiskunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Planning van de les

• Terugkijken naar leerdoelen van de vorige les.
• Uitleg leerdoelen deze les.
• Werken aan je huiswerk en eventuele vragen stellen.

Leerdoelen van de vorige les

• Ik kan een variabele uitdrukken in een andere variabele.
  
• Ik kan een vergelijking oplossen middels substitutie.

Druk b uit in a

Los op:

​x​4​​​​1​​−​x​2​​​​5​​+6=0

Leerdoelen van deze les

• Ik kan de verschillende verbanden herkennen.
• Ik weet wat een functie is.
• Ik kan rekenen met een functievoorschrift.
  

Voorkennis: Ik kan de verschillende verbanden

                       herkennen.

• Je kunt verbanden zoals lineaire, kwadratische, exponentiële, recht- en omgekeerd evenredige, wortel- en machtsverbanden herkennen aan de grafiek of de formule.

• Je weet dat bij een lineair verband de toe- of afnamen per tijdseenheid steeds hetzelfde is.

• Je weet dat bij een exponentieel verband de waarden per eenheid met een vast getal worden vermenigvuldigd.

• Je weet dat bij een omgekeerd evenredig verband het product van de getallen die boven elkaar staan in de tabel steeds gelijk is.

Scan even door de voorkennis en noteer hieronder of en zo ja welke uitleg je hierover nodig hebt.
Eind van de les komen we hier op terug.

3.1 Functie en functiewaarde

Van een veer kun je de lengte L in cm berekenen als er een massa van m kg aan hangt met de formule L=3m+16.

Geef het functievoorschrift bij deze formule

We werken met het functievoorschrift L(m)=3m+16
Bereken de functiewaarde L(3) en leg uit wat dat betekent.

We werken met het functievoorschrift L(m)=3m+16
Bij welke massa is de lengte 31cm?

We werken met het functievoorschrift L(m)=3m+16
Bereken op dezelfde manier voor welke waarde van m geldt dat L(m)=17,5

Afspraken

Bij 'bereken f(4)' hoef je dus geen berekening meer op te schrijven, f(4)=5 is voldoende berekening.

huiswerk voor de volgende les:

Zorg dat je de volgende leerdoelen beheerst:

• Ik kan de verschillende verbanden herkennen.
  
• Ik weet wat een functie is.
  
• Ik kan rekenen met een functievoorschrift.

Maak hiervoor wat je nodig hebt van de voorkennis en minimaal de opgaven 2, 4, 6 en 7 van paragraaf 3.1.