Woordenschat - Voor- en achtervoegsels

Programma

  1. Uitleg voor- en achtervoegsels
  2. Toepassing: quizvragen
  3. Aan de slag: H1, paragraaf 5

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programma

  1. Uitleg voor- en achtervoegsels
  2. Toepassing: quizvragen
  3. Aan de slag: H1, paragraaf 5

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert de betekenis van veel voorkomende voor- en achtervoegsels.
Je leert de betekenis van woorden vinden met behulp van voor- en achtervoegsels.

Slide 2 - Tekstslide

Verbind de grondwoorden met het passende voor- of achtervoegsel
a
her
vol
on
aller
liefde
kennen
beste
eerlijk
sociaal

Slide 3 - Sleepvraag

Betekenis

Door een voor- of achtervoegsel verandert de betekenis van een woord.

Kijk dus altijd goed in de zin wat er precies bedoeld wordt.



Het einde van de film is prachtig.

De docent kan eindeloos doorzeuren over mijn punt.


Slide 4 - Tekstslide

Voorvoegsel

Er zijn woorden met een stukje ervóór, 
dat is een voorvoegsel.

Dus:
onaardig betekent niet aardig
Bijvoorbeeld: het stukje on- betekent niet.

Slide 5 - Tekstslide

Woorden met voorvoegsel


Het voorvoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het kernwoord een andere betekenis.


Bijvoorbeeld:

gebruiken - hergebruiken

Slide 6 - Tekstslide

Veelvoorkomende voorvoegsels
Voorbeeld

a-: niet

anti-: tegen

non-: niet

mis-: verkeerd, fout

wan-: slecht, verkeerd

her-: weer, opnieuw

ex-: niet meer

mini-: heel klein

inter-: tussen 2 of meer gebieden

asociaal

antipthie

non-actief

misdragen

wantoestand

herinrichten

ex-man

minibus

interland

Slide 7 - Tekstslide

Achtervoegsels
Door het achtervoegsel kan de betekenis van het woord veranderen. 

Slide 8 - Tekstslide

Achtervoegsels
Veelvoorkomende achtervoegsels:
-aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, -lijk, -aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie.

Slide 9 - Tekstslide

Betekenis achtervoegsels
-loos: waardeloos = zonder waarde
-vol: smaakvol = met veel smaak
-vol: waardevol = met veel waarde
-lijks: wekelijks = elke week

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden 
blijheid
duidelijk
afdeling
aardig
aansteker
eigenaar
aaibaar
fantastisch

Slide 11 - Tekstslide



-(i)teit biodiversiteit

-kundig vakkundig

-(e)lijk wetenschappelijk

-rijk waterrijk

-vaardig slagvaardig

-wekkend angstwekkend



-achtig kinderachtig

-baar onoplosbaar

-eus nerveus, matineus

-heid werkloosheid

-ief subjectief

-ig gelukkig

-isme socialisme



Veelvoorkomende achtervoegsels

Slide 12 - Tekstslide

Waarom?

  • Door voor- en achtervoegsels verandert de betekenis van een woord.

  • Kijk dus altijd goed in de zin wat er precies bedoeld wordt.



Slide 13 - Tekstslide

Wat is de betekenis van het voorvoegsel ex-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel mis-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
verkeerd

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel wan-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 16 - Quizvraag

uit te klappen

Slide 17 - Open vraag

te betalen

Slide 18 - Open vraag

dat wat je gebakken hebt

Slide 19 - Open vraag

Wat betekent
non-actief?
A
weer actief
B
niet actief

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent
herkauwers?
A
een dier dat zijn eten opnieuw kauwt
B
een dier dat zijn eten meteen goed kauwt

Slide 21 - Quizvraag


Een trein die tussen twee steden rijdt
A
intercity
B
stoptrein
C
sneltrein
D
locomotief

Slide 22 - Quizvraag


Kleine reep
A
ex-reep
B
antireep
C
minireep
D
herreep

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel her-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
niet

Slide 24 - Quizvraag

iemand die lui is

Slide 25 - Open vraag

dat wat overblijft

Slide 26 - Open vraag

Wat betekent
interregionaal
A
in de regio's
B
tussen regio's

Slide 27 - Quizvraag


een aankoop waarover men achteraf niet tevreden was
A
miskoop
B
wankoop
C
herkoop
D
interkoop

Slide 28 - Quizvraag

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 29 - Open vraag