De dichter schrijft over zijn verdriet en betreurt zijn lot. Hij spreekt tot zijn vriend die nu in de hemel is en vraagt of hij alsjeblieft voor hem wil bidden. Zorg dat er naast jou nog een plaatsje voor mij overblijft, vraagt hij. Ik moet nog een liedje zingen, schrijft de dichter, en het is alsof hij daarmee het liedje bedoelt dat hij op dat moment zingt, namelijk het Egidiuslied.
Maar het slaat ook op alles wat hij nog op aarde moet doet. ‘Een liedje zingen’ staat symbool voor al zijn geploeter op aarde, voor zijn verdriet en voor de gedachte aan zijn vriend. (Bron: Literatuurgeschiedenis.nl)