In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
NN5 H. 4 4GT
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
NN5 H.5 4GT
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
DOEL
- Je kunt beoordelen of de informatie in een tekst betrouwbaar is
Betrouwbaarheid van teksten
Slide 5 - Tekstslide
Wat doe je als je een tekst kritisch leest?
A
Je bekijkt de tekst en leest de eerste alinea
B
Je leest de eerste en de laatste zin van de alinea's
C
Je leest de tekst van het begin tot aan het eind goed door
D
Je leest de tekst en beoordeelt of de informatie juist en betrouwbaar is
Slide 6 - Quizvraag
Lees (en beluister) de tekst
Slide 7 - Tekstslide
Dit artikel komt uit de serie 'NRC checkt'. Leg in je eigen woorden uit wat NRC in deze serie doet.
Slide 8 - Open vraag
Wie berichtte dat het in de VS te koud zou zijn voor ijsberen?
Slide 9 - Open vraag
Wat is de conclusie van NRC?
Slide 10 - Open vraag
Betrouwbaarheid van teksten
Informatie in teksten is niet altijd betrouwbaar.
Daarom moet je een tekst kritisch lezen.
Als je wilt controleren of een tekst betrouwbaar is, let je op
de bron, de schrijver, het doelvan de tekst.
Slide 11 - Tekstslide
De bron van een tekst
Een bron moet bij voorkeur actueel zijn en dus niet te lang geleden zijn verschenen.
Dat kun je aan de bronvermelding zien.
Een bron die zo volledig mogelijk informatie geeft, is betrouwbaarder dan een bron die dat niet doet. Dat geldt ook voor een bron die informatie juist en controleerbaar aanbiedt.
Slide 12 - Tekstslide
De schrijver van een tekst
Een schrijver is deskundig als hij zich uitgebreid in het onderwerp heeft verdiept of een ruime persoonlijke ervaring heeft met het onderwerp.
Slide 13 - Tekstslide
Het doel van een tekst
Een tekst is objectief en onpartijdig als die alleen maar
informatie geeft.
Een tekst is subjectief en partijdig als die ergens van wil overtuigen of ergens reclame voor maakt. Als een tekst bedoelt is om jou te overtuigen of tot handelen aan te zetten (aansporen iets te doen), moet je dus extra goed opletten.
Slide 14 - Tekstslide
Reclameteksten zijn meestal niet erg betrouwbaar,
omdat ze als doel hebben de lezer aan te sporen iets te kopen
Slide 15 - Tekstslide
Ook roddelbladen nemen het soms niet zo nauw met de waarheid.
Slide 16 - Tekstslide
Schoolboeken en de meeste nieuwsberichten zijn wel betrouwbaar, omdat ze als doel hebben de lezer informatie te geven.
Slide 17 - Tekstslide
Onderwerp van een tekst
Beschrijft in één woord of in enkele woorden waarover een tekst gaat.
Slide 18 - Tekstslide
Hoofdgedachte van de tekst
Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
Bekijk de titel.
Lees de eerste alinea.
Lees de kernzinnen van de alinea's.
Lees het slot.
Slide 19 - Tekstslide
Schrijfdoelen
Een schrijver van een tekst heeft altijd een bepaalde bedoeling met zijn tekst.
Slide 20 - Tekstslide
Schrijfdoelen
Informeren;
Instructie geven;
Overtuigen;
Activeren;
Amuseren (vermaken);
Gevoelens oproepen.
Slide 21 - Tekstslide
Tekstsoort
Vaak kun je het doel van een tekst ontdekken door te herkennen wat voor tekstsoort het is.
Bijvoorbeeld: nieuwsbericht, recept, recensie.
Slide 22 - Tekstslide
Tekstdoel
De schrijver wil..
Voorbeeld tekstsoort
Informeren
Instrueren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
dat je iets te weten komt
dat je weet hoe je iets moet doen
je overhalen om iets te doen
dat je zijn mening overneemt
je vermaken
krantenbericht, verslag sportwedstrijd
recept, gebruiksaanwijzing
reclametekst, uitnodiging
bespreking van een film
verhaal, leesboek, strip
Slide 23 - Tekstslide
Leesstrategieën
Globaal.
Intensief.
Zoekend.
Slide 24 - Tekstslide
Leesstrategieën
Globaal lezen:
Kijk naar de titel, tussenkopjes, plaatjes en de bron van de tekst.
Daarna lees je de inleiding, kernzinnen van alinea's en het slot.
Slide 25 - Tekstslide
Leesstrategieën
Intensief lezen:
Je leest de hele tekst.
Je let op details.
Probeer te begrijpen wat er in de tekst staat.
Slide 26 - Tekstslide
Leesstrategieën
Zoekend lezen:
Zoek naar trefwoorden.
Zoek gericht naar informatie in de tekst.
Slide 27 - Tekstslide
Functie van een afbeelding
Trekken van aandacht.
Voegt nieuwe informatie toe.
Nodig om de tekst beter te begrijpe.
Slide 28 - Tekstslide
Indeling van een tekst
Titel Inleiding MIddenstuk - kern van de tekst Slot
Slide 29 - Tekstslide
Functies van de inleiding
Inleiding
Onderwerp van de tekst introduceren.
Aandacht trekken
Slide 30 - Tekstslide
Functies van het slot
Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
Conclusie geven.
Samenvatting geven van de tekst.
Advies geven.
Waarschuwing geven.
Oproep doen
Slide 31 - Tekstslide
Signaalwoorden
Slide 32 - Tekstslide
Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.
Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.
Slide 33 - Tekstslide
Van welke soort woorden maakt een schrijver gebruik om aan te kondigen dat er een tekstverband komt?
A
stopwoorden
B
signaalwoorden
C
verkeerswoorden
D
kernwoorden
Slide 34 - Quizvraag
Naar school neem ik meerdere dingen mee, zoals: schoolpas, pennen en schriften.
Zoals is het signaalwoord voor ...
A
Opsomming
B
Voorbeeld
Slide 35 - Quizvraag
Eerst ga ik straks naar huis.
Eerst is het signaalwoord voor ...
A
Mening
B
Voorbeeld
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde (chronologie)
Slide 36 - Quizvraag
Toen ik op school kwam, bleek het eerste lesuur uit te vallen.
Toen is het signaalwoord voor ....
A
Mening
B
Tijdsvolgorde (chronologie)
C
Opsomming
D
Voorbeeld
Slide 37 - Quizvraag
Ook het tweede lesuur had ik best kunnen missen.
Ook is een signaalwoord voor een .....
A
Opsomming
B
Mening
C
Voorbeeld
D
Tijdsvolgorde (chronologie)
Slide 38 - Quizvraag
Ik vind, volgens mij en mijns inziens zijn signaalwoorden voor een ....
A
Voorbeeld
B
Conclusie
C
Mening
D
Opsomming
Slide 39 - Quizvraag
Denk aan, zo en zoals zijn signaalwoorden voor een.......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Tegenstelling
Slide 40 - Quizvraag
Aan welk signaalwoord kun je een opsomming herkennen?
Slide 41 - Open vraag
Heb je vragen?
Blijf er niet mee zitten en stel ze op tijd. Je weet hoe je me kan bereiken.