KJ - Werken aan PowerPoint Presentatie

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Today
  • Voorbereiding op Diatoets Engels: Reading Skills uitleg
  • Opdrachten samen doen
  • Verder werken aan PowerPoint
  • Groepjes maken voor presentatie
  • Map gedeeld?

Slide 4 - Tekstslide

READING STRATEGIES

Slide 5 - Tekstslide

Today's goals
  1. Aan het eind van de les ken je een aantal leesstrategieën en weet je wanneer je deze kunt toepassen. 
  2. Heb je jouw Engelse map gedeeld waarin je jouw PowerPoint en Wordbestand hebt gezet.
  3. Weet je voor welk groepje je de presentatie gaat doen.

Slide 6 - Tekstslide

Aanpak tekst 

1 Oriënterend lezen (voorkennis activeren)
2 vragen lezen
3 leesstrategie bepalen
4 tekst lezen + vraag beantwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Welke leesstrategieen ken je?
Tekst
timer
1:00

Slide 8 - Open vraag

Leesstrategieën
Wat is een leesstrategie? = hoe je een tekst leest.


- oriënterend lezen
- globaal lezen
- zoekend lezen
- intensief lezen

Slide 9 - Tekstslide

Leesstrategieën
How do you know which one to use? = lees eerst de vraag, bepaal wat voor soort informatie je nodig hebt en waar in de tekst je het kunt vinden. 


Slide 10 - Tekstslide

 Leesstrategieën
Orienterend: bekijken en voorspellen
Globaal: vlot doorlezen, begrijpen, onderwerp vastzetten
Zoekend: bekijken en vinden, als een woordzoeker
Intensief: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Oriënterend lezen
  • Bedoeld om een eerste indruk te krijgen
  • Lay-out: chat, krantenartikel, menu, boodschappenlijst etc.
  • Eerste indruk: titel, tussenkopjes, plaatjes
  • Verwachtingen: waar gaat het over, wat weet je al?

Oriënterend lezen bij elke nieuwe tekst!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Globaal lezen

Slide 17 - Tekstslide

Globaal lezen / skimmen
  • Je leest de tekst snel door om erachter te komen waar deze over gaat.
  • Maak je niet druk om moeilijke woorden.
  • Probeer de grote lijnen te snappen, de details doen er (nog) niet toe.
  • Kijk naar opvallende stukjes 
  • Lees van iedere alinea de eerste en de laatste zin. 
  • Je gebruikt skimmen bij vragen die gaan over de hele tekst, je zoekt naar aanwijzingen voor het antwoord. 

Slide 18 - Tekstslide

Zoekend lezen

Slide 19 - Tekstslide

Zoekend lezen / scannen
  • Scannen: zoeken naar bepaalde informatie, bijvoorbeeld in welk jaar iets gebeurde of hoeveel iets kost. De rest van de tekst hoef je dan niet te lezen.

Slide 20 - Tekstslide

Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1: 
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
Situatie 2: 
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3: 
Je hebt morgen een toets over de Romeinen. Je leest de tekst in je boek geschiedenis.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoek de website van het pretpark.
Orienterend lezen
Globaal lezen
Precies lezen
Zoekend lezen
Kritisch lezen

Slide 21 - Sleepvraag

Slide 22 - Tekstslide

1. How much discount do you get off printers?
A
80%
B
50%
C
25%
D
30%

Slide 23 - Quizvraag

2. The sale begins on....
A
16 May
B
25 April
C
17 May
D
24 April

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

3. There is a big ........ sale.
A
Shop
B
Warehouse
C
Storage

Slide 26 - Quizvraag

Intensief lezen

Slide 27 - Tekstslide

Intensief lezen
Intensief lezen: de hele tekst regel voor regel doorlezen

Slide 28 - Tekstslide

Woordstrategieën

  1. Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden (in context)

  2. Bekijk of het woord op een ander woord lijkt bijvoorbeeld uit een andere taal. 
  3. Hak het woord in stukjes. Komt een deel van het woord je bekend voor?
  4. Bepaal of het woord een werkwoord, zelfstandig naamwoord, bijwoord, etc. is.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide