H3 13.4.2023

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Deutsch

13.4.2023

Heute

• Ziele
• Wiederholung
• Lesen
• An die Arbeit
• Pause
• Wiederholung
• Besprechen Aufgaben
• Grammatik
• An die Arbeit

Ziele

Am Ende dieser Stunde kennt ihr die a-ä und e-i Wechsel, und habt ihr euren Wortschatz ergrößert.

Aan het einde van deze les kennen jullie de a-ä en e-i wissel en hebben jullie je woordenschat vergroot.

Wiederholung

Wie heeft als eerste de vertaling gevonden?

het voordeel

in ieder geval

de stage

luieren

Lesen

Seite 62 Aufgabe 15

Kijk naar de titel en de plaatjes. Wat denk je dat "Die Zukunft von damals" betekent?

Welk voorwerp van nu,
was 100 jaar geleden ondenkbaar?

Wat betekent: Erfindung?

1. vinder
2. uitvinding
3. bedacht
4. gevonden

Wat betekent: Geräte

1. machines
2. geraden
3. gratis
4. graden

Wat betekent: Unterwasser

1. ondergoed
2. onder water
3. mineraalwater
4. zakkewasser

Wat betekent: gelingen

1. lukken
2. tweelingen
3. geel
4. dwingen

Wat betekent: Realitätsfaktor

Aufgabe b

Kijk naar de plaatjes op bladzijde 63. Welke subtitel past bij welk plaatje?

3 minuten

An die Arbeit

machen: Seite 62 Aufgabe 15c, 16, 17, 22 t/m 27

Lernen: Wörter Seite 88, a-ä, e-i, e-ie Wechsel

Aan het einde van deze les krijg ik van iedereen een woord uit de tekst, waarvan je niet zeker bent wat het betekent.

Welk woord kende je niet?

Zweite Stunde

• Wiederholung
• Besprechen Hausaufgaben
• Grammatik
• An der Arbeit
• Schlussfolgerung 

Juiste vorm van du bij arbeiten

Juiste vorm van er bij schlafen

Juiste vorm van sie (ev) bij tanzen

Juiste vorm van du bij gefallen

Besprechen Aufgaben

Seite 66 18 bis zu 21

Grammatik

Sterke werkwoorden met e in de stam.

1. Hoor je een korte 'e', zoals in kerk, dan verandert de e in een i. Bijvoorbeeld helfen: ich helfe, du hilfst, er/sie/es hilft

2. Hoor je een lange 'e', zoals in beven, dan verandert de e in ie.

Zoals bij lesen: ich lese, du liest, er/sie/es liest.

Let op uitzondering!!! geben, nehmen, treten, hierbij krijg je niet ie maar i

Zijn deze woorden met i of met ie?

1. bewegen
2. essen
3. stehen
4. vergessen
5. nehmen

An die Arbeit

machen: Seite 62 Aufgabe 15c, 16, 17, 22 t/m 27

Lernen: Wörter Seite 88, a-ä, e-i, e-ie Wechsel

Juiste vorm van du bij tragen

Juiste vorm van er bij lesen

Juiste vorm van es bij halten