Formeel Strafrecht 1.1 tm 2.5.2

Formeel Strafrecht 1.1 tm 2.5.2
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
BOAMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Formeel Strafrecht 1.1 tm 2.5.2

Slide 1 - Tekstslide

Als verdachte wordt, vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene ... (art. 27 WvSv)
A
te wiens aanziet uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit
B
te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit
C
te wiens aanziet uit feiten en / of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit

Slide 2 - Quizvraag

Waarom is het belangrijk om te weten of iemand een verdachte is?
A
De opsporingsambtenaar kan dan bevoegdheden tegen de verdachte toepassen
B
De verdachte heeft dan bepaalde rechten (zwijgrecht / rechtsbijstand e.d.)
C
Beide antwoorden zijn goed

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van de hoogste graad van verdenking?
A
heterdaad
B
ernstige bezwaren
C
redelijk vermoeden

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van heterdaad?
A
Als het strafbare feit ontdekt wordt op het moment dat het wordt begaan
B
Als het strafbare feit ontdekt wordt direct nadat het is begaan
C
Als er vanaf de ontdekking onafgebroken opsporingshandelingen worden verricht
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 5 - Quizvraag

Een BOA die tevens toezichthouder is, controleert een Vietnamese loempiakraam of de standplaatsvergunning in orde is. Dit is een ...
A
opsporingsbevoegdheid
B
toezichtbevoegdheid

Slide 6 - Quizvraag

De verkoper van de loempiakraam blijkt bij de controle geen standplaatsvergunning te hebben. De BOA die tevens toezichthouder is, houdt de verkoper hiervoor staande. Dit is een ...
A
opsporingsbevoegdheid
B
toezichtbevoegdheid

Slide 7 - Quizvraag

Een opsporingsambtenaar moet zich bij zijn optreden houden aan de exacte regels van de wet. Dit noemen we ...
A
rechtmatigheid
B
wetmatigheid

Slide 8 - Quizvraag

Een BOA begint meteen met het uitvoeren van een identificatiefouillering zonder eerst een identiteitsbewijs te hebben gevraagd of gevorderd. Dit is in strijd met het ...
A
subsidiariteitsbeginsel
B
proportionaliteitsbeginsel
C
fairplaybeginsel

Slide 9 - Quizvraag

Een bevoegdheid gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, noemen we ...
A
détournement de pouvoir
B
vormverzuim
C
legaliteitsbeginsel

Slide 10 - Quizvraag

Een verdachte heeft 'duldplicht'. Dit betekent ...
A
dat de verdachte moet meewerken als de opsporingsambtenaar dat vordert
B
dat de verdachte geduldig moet wachten totdat (bijvoorbeeld) de staandehouding klaar is
C
dat de verdachte moet toelaten dat een opsporingsambtenaar zijn bevoegdheden kan uitoefenen

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van vrijwillige toestemming?
A
als duidelijk blijkt uit woord of gebaar dat de betrokkene toestemming geeft
B
al de toestemming in vrijheid gegeven is door de betrokkene
C
als de betrokkene weet dat hij door het geven van toestemming van bepaalde rechten afziet
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 12 - Quizvraag

Als een bevoegdheid die al eerder binnen een zaak is toegepast, opnieuw wordt toegepast omdat er zich nieuwe of andere omstandigheden hebben voorgedaan, spreken we van ...
A
herhaalde toepassing van bevoegdheden
B
voortgezette toepassing van bevoegdheden

Slide 13 - Quizvraag