Uitleg paragraaf 10.5/10.6/10.7: Weg die impulsen afleggen/Hormoonstelsel/Diabetes
Zelfstandig werken aan opdrachten 10.5/10.6/10.7
Slide 2 - Tekstslide
Welk letter geeft de hersenstam aan?
A
Q
B
R
C
S
D
T
Slide 3 - Quizvraag
Welk letter geeft de kleine hersenen aan?
A
Q
B
R
C
S
D
T
Slide 4 - Quizvraag
Zet de woorden in de juiste volgorde.
Ruggenmerg
Spieren
Bewustwording
Zintuigcel
Hersenen
Impulsen in bewegingszenuwcellen
Prikkel
Impulsen in gevoelszenuwcellen
Ruggenmerg
Slide 5 - Sleepvraag
Paragraaf 10.5: Weg die impulsen afleggen
Slide 6 - Tekstslide
Lesdoelen
5.1 Je kunt de functies van reflexen noemen en je kunt een reflexboog beschrijven.
Slide 7 - Tekstslide
Wanneer je reageert op een prikkel dan kunnen de impulsen op verschillende manieren door je zenuwstelsel worden geleid.
BEWUSTE reacties
Reflexen
Slide 8 - Tekstslide
Reflex:
* NIET via de hersenen
* Denk je NIET bij na
* Doe je onbewust
* Is altijd dezelfde snelle
reactie
* Beschermt je lichaam en
voorkomt schade
Bewuste reactie:
* Via de hersenen
* Denk je bij na
* Dit doe je bewust
* Kan heel snel gaan, maar je
hebt er over nagedacht.
*
Slide 9 - Tekstslide
Bewust
Reflex
Slide 10 - Tekstslide
Reflexen
Reflex:
Een automatische reactie van spieren op een prikkel
Voorbeeld:
Pupilreflex
Kniepeesreflex
Slide 11 - Tekstslide
Reflexboog
Reflexboog: de weg die impulsen bij een reflex afleggen.
Kortste route! Via ruggenmerg of hersenstam.
Een reflex is daarom sneller dan een bewuste reactie.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
Reflex (en reflexboog)
Reflexboog
Slide 14 - Tekstslide
Reflex (en reflexboog)
Reflexboog
zintuigcel
Slide 15 - Tekstslide
Reflex (en reflexboog)
Reflexboog
zintuigcel
gevoelszenuwcel
Slide 16 - Tekstslide
Reflex (en reflexboog)
Reflexboog
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg of hersenstam
Slide 17 - Tekstslide
Reflex (en reflexboog)
Reflexboog
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg of hersenstam
bewegingszenuwcel
Slide 18 - Tekstslide
Reflex (en reflexboog)
Reflexboog
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg of hersenstam
bewegingszenuwcel
spier/klier
Slide 19 - Tekstslide
Reflex (en reflexboog)
Reflexboog
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg of hersenstam
bewegingszenuwcel
spier/klier REACTIE
Slide 20 - Tekstslide
De reflexboog van je knie reflex gaat via ....
A
het ruggenmerg
B
de hersenstam
C
de kleine hersenen
D
de grote hersenen
Slide 21 - Quizvraag
Bewuste reactie
Slide 22 - Tekstslide
Bewuste reactie
zintuigcel
Slide 23 - Tekstslide
Bewuste reactie
zintuigcel
gevoelszenuwcel
Slide 24 - Tekstslide
Bewuste reactie
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg/hersenstam/ grote hersenen
Slide 25 - Tekstslide
Bewuste reactie
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg/hersenstam/ grote hersenen BEWUSTWORDING
Slide 26 - Tekstslide
Bewuste reactie
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg/hersenstam/ grote hersenen BEWUSTWORDING
schakelcellen in grote hersenen/kleine hersenen/hersenstam/ ruggenmerg
Slide 27 - Tekstslide
Bewuste reactie
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg/hersenstam/ grote hersenen BEWUSTWORDING
schakelcellen in grote hersenen/kleine hersenen/hersenstam/ ruggenmerg
bewegingszenuwcel
Slide 28 - Tekstslide
Bewuste reactie
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg/hersenstam/ grote hersenen BEWUSTWORDING
schakelcellen in grote hersenen/kleine hersenen/hersenstam/ ruggenmerg
bewegingszenuwcel
spier/klier
Slide 29 - Tekstslide
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg of hersenstam
bewegingszenuwcel
spier/klier REACTIE
Er gaat daarna OOK een impuls naar de hersenen (trager, dus later bewustwording)
zintuigcel
gevoelszenuwcel
schakelcellen in ruggenmerg/hersenstam/ grote hersenen BEWUSTWORDING
schakelcellen in grote hersenen/kleine hersenen/hersenstam/ ruggenmerg
bewegingszenuwcel
spier/klier REACTIE
Bewuste reactie
Reflex
Slide 30 - Tekstslide
Paragraaf 10.6: Het hormoonstelsel
Slide 31 - Tekstslide
Lesdoelen
6.1 Je kunt de bouw en functie van het hormoonstelsel beschrijven en je kunt in een afbeelding de belangrijkste hormoonklieren benoemen.
6.2 Je kunt de werking beschrijven van hormonen uit de hypofyse en uit de schildklier.
6.3 Je kunt de werking beschrijven van hormonen uit de eilandjes van Langerhans en uit de bijnieren.
Slide 32 - Tekstslide
Werking van hormonen
Hormonen beïnvloeden langzame processen:
groei, ontwikkeling, stofwisseling en voortplanting.
Hormonen zijn chemische stoffen die de werking van bepaalde organen bepalen
Ze hebben een specifieke werking
Slide 33 - Tekstslide
Verschil hormoonklier/ verteringsklier
Verteringsklier:
maakt verteringssap
heeft een afvoerbuis om het verteringssap af te voeren
Hormoonklier:
maakt hormonen
Heeft geen afvoerbuis: geeft hormonen af aan het bloed
Slide 34 - Tekstslide
Hormonen die je moet kennen:
1 Hormoon van de hypofyse
3 Schildklierhormoon
5 Adrenaline
6 Insuline
6 Glucagon
7 Vrouwelijke geslachtshormonen
8 Mannelijke geslachtshormonen
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Video
Hypofyse (klier in de hersenen): productie van hormonen voor regeling groei, het beïnvloeden van andere hormoonklieren
9.1
Slide 37 - Tekstslide
Schildklier
Maakt het schildklierhormoon -> regelt verbranding in de cellen
Te weinig: verbranding traag -> je hebt het snel koud, bent moe & gewichtstoename
Te veel: verbranding te snel-> je bent rusteloos & gewichtsafname.
Slide 38 - Tekstslide
De bijnier
De bijnier maakt adrenaline
Adrenaline = paniekhormoon
Zorgt voor:
=> snellere hartslag
=> snellere ademhaling
=> meer verbranding
Dus meer energie
Slide 39 - Tekstslide
De eilandjes van Langerhans produceren insuline en glucagon
voor het constant houden van de bloedsuikerspiegel
Slide 40 - Tekstslide
Insuline
Veel glucose
Meer Insuline aangemaakt
Glucose omgezet tot glycogeen (opgeslagen vorm in de spier en lever)
Slide 41 - Tekstslide
Glucagon
Weinig glucose
Wordt er glucagon afgegeven.
Slide 42 - Tekstslide
Glucagon
Weinig glucose
Wordt er glucagon afgegeven.
Glucagon zorgt ervoor dat glycogeen wordt omgezet in glucose.
De hoeveelheid suiker in je bloed wordt hoger.
glycogeen => glucose
Slide 43 - Tekstslide
Paragraaf 10.7: Diabetes
Slide 44 - Tekstslide
Lesdoelen
7.1 Je kunt de oorzaken, symptomen en behandeling van de twee typen diabetes noemen.
Slide 45 - Tekstslide
Slide 46 - Video
Type 1 vs 2
Diabetes type 1: de alvleeskliercellen die insuline maken zijn kapot. De cellen maken geen of te weinig insuline aan. Hierdoor krijgen de cellen van de lever en spieren geen signaal om glucose op te nemen en op te slaan als glycogeen. Mensen met diabetes type 1 moeten dagelijks het glucosegehalte van het bloed meten en insuline spuiten of een pompje dragen.
Diabetes type 2: maakt de alvleesklier te weinig insuline en/of zijn de cellen van de lever en spieren niet of minder gevoelig voor de insuline. Hierdoor zullen de cellen van de lever en spieren minder of geen glucose opnemen. Mensen met diabetes type 2 gebruiken meestal medicijnen om het glucosegehalte van het bloed te verlagen.