1KM - Ch1 - Present Simple

Present Simple
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Present Simple

Slide 1 - Tekstslide

gewoon werkwoord
als het ww op -y eindigt
als het eindigt op
s, x, z, ch
I
like
study
watch
you
like
study
watch
he, she, it
likes
studies
buys
says
watches
we
like
study
watch
you
like
study
watch
they
like
study
watch

Slide 2 - Tekstslide

What does the SHIT-rule mean?

Slide 3 - Open vraag

Bij he/she/it komt er dus een s achter het werkwoord.
Dit noemen we ook wel: de SHIT-regel
She, He & IT krijgen een S

Slide 4 - Tekstslide

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 5 - Quizvraag

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 6 - Quizvraag

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 7 - Quizvraag

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they

Slide 8 - Quizvraag

Gebruik de Present Simple:
She always ... (work) hard.
A
work
B
works
C
is working
D
working

Slide 9 - Quizvraag

Gebruik de Present Simple:
The teacher never ... (shout) in class.
A
shout
B
shouts
C
is shouting
D
shouting

Slide 10 - Quizvraag

Gebruik de Present Simple:
Jason and Jack usually .... (listen) to their mom.
A
listen
B
listens
C
are listening
D
listening

Slide 11 - Quizvraag

Gebruik de Present Simple:
I ... (understand) this rule.
A
understand
B
understands
C
am understanding
D
understanding

Slide 12 - Quizvraag

Present simple
He ..... (to call).
A
call
B
calls

Slide 13 - Quizvraag

Subject pronouns
(onderwerpsvorm)

Slide 14 - Tekstslide

Subject pronouns
(onderwerp)
I
am shy
you
are my brother
he, she, it
lives in London
we
are on holiday
you
are my best friends
they
are happy
Vooraan!

Slide 15 - Tekstslide

Object pronouns
(voorwerpsvorm)
Waar vind je ze in de zin?
Verderop in de zin
Na het werkwoord

Slide 16 - Tekstslide

Object pronouns
(voorwerp)
Everyone likes 
me
This present is for
you
Do you like
him, her
you can try
it
Can you help
us
You must help
them
Verderop in de zin!

Slide 17 - Tekstslide

personal pronouns (subject)             I/ you/ he/ she/ it/ we/ they
personal pronouns (object)         me/ you/ him/ her / it/ us/ them

Slide 18 - Tekstslide

Subject pronouns
Object pronouns
me
her
him
she
I
We
them
us
he
you
you
it
it
you (MV)
they

Slide 19 - Sleepvraag

Maak de zin af:
Show your hands so I can see ...
A
they
B
them
C
it
D
that

Slide 20 - Quizvraag

Where are my glasses?
You are wearing ...
A
it
B
them
C
they
D
she

Slide 21 - Quizvraag

Interrogative pronouns
(vragende voornaamwoorden)

Slide 22 - Tekstslide

Interrogative pronouns
vragende voornaamwoorden
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Welke
Hoe
interrogative pronouns
  • Who
  • What
  • Where
  • When
  • Why
  • Which
  • How

Slide 23 - Tekstslide

___ is your favourite colour?
A
Which
B
What
C
Where
D
Why

Slide 24 - Quizvraag

___ is your favourite colour? Red or blue?
A
Which
B
What
C
Where
D
Why

Slide 25 - Quizvraag

____ team are you on?
A
which
B
what
C
when
D
how

Slide 26 - Quizvraag

___ do you live?

Slide 27 - Open vraag

Interrogative pronouns
(vragende voornaamwoorden)

Slide 28 - Tekstslide

Recap: Wat wordt er bedoeld met
de "shit"-regel?
A
Bij she/he/it: een -s achter het persoonlijk voornaamwoord
B
Bij she/he/it: een -s achter het werkwoord
C
Het werkwoord krijgt een -s in het meervoud
D
Het is gewoon een poepregel

Slide 29 - Quizvraag