ffRekenen, D5, H.16 Lijndiagrammen

ffRekenen, Hoofdstuk 16 Lijndiagrammen
Bij deze les zijn kopieën nodig van de opdrachten.

Deze les is gebaseerd op het materiaal van ffRekenen.
Er zijn aanvullingen om de opdrachten meer naar het examenniveau 2 te trekken.
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

ffRekenen, Hoofdstuk 16 Lijndiagrammen
Bij deze les zijn kopieën nodig van de opdrachten.

Deze les is gebaseerd op het materiaal van ffRekenen.
Er zijn aanvullingen om de opdrachten meer naar het examenniveau 2 te trekken.

Slide 1 - Tekstslide

lijndiagrammen
- verandering 
- op de horizontale as staat meestal de tijd

Slide 2 - Tekstslide

lijndiagrammen
Noem een verschil tussen een lijndiagram en een tabel.

Slide 3 - Tekstslide

lijndiagrammen
Noem een verschil tussen een lijndiagram en een tabel.
Bij een lijndiagram kun je snel zien
waar de hoogste en laagste waarden 
zijn. In een tabel moet je de waarden 
eerst lezen.


Bij een lijndiagram wordt gedaan of er heel veel meetpunten zijn. in een tabel is duidelijk welke metingen gedaan zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe heet de info bij 
de pijl?





b. Hoeveel minder inwoners heeft Utrecht dan Rotterdam?
gemeente
aantal inwoners
Tilburg
Groningen

Slide 5 - Tekstslide

Hoe heet de info bij 
de pijl?   de legenda
gemeente
aantal inwoners
Tilburg
100 000+100 000+10 000 = 210 000
Groningen
100 000 + (9 x 10 000) + (6 x 1000) = 196 000

Slide 6 - Tekstslide





b. Hoeveel minder inwoners heeft Utrecht dan Rotterdam?
R (6 x 100 000) + 10 000 + (5 x 1000)         = 615 000
U (3 x 100 000) + (2 x 10 000) + (4 x 1000) = 324 000 -
                                                                     291 000

Slide 7 - Tekstslide

a.   Welk lijndiagram past het best bij het staafdiagram?
b.   Hoe groot is het verschil tussen 2002 en 2010?

Slide 8 - Tekstslide

a.   Welk lijndiagram past het best bij het staafdiagram? C
b.   Hoe groot is het verschil tussen 2002 en 2010? 90-65=25
                                                                      Bij C staat de
                                                                      hoogste punt                                                                          bij 2007.

                                               


                                               verschil = grootste min kleinste

Slide 9 - Tekstslide

Waarom is het in deze week meestal kouder in Enschede dan in De Bilt?

Slide 10 - Tekstslide

Waarom is het in deze week meestal kouder in Enschede dan in De Bilt?
De Bilt

Slide 11 - Tekstslide

Waarom is het in deze week meestal kouder in Enschede dan in De Bilt?
Week 50 is in december.
In de winter komt de wind 
vaker uit het noorden of 
oosten. Die winden brengen 
koude lucht met zich mee.
Enschede ligt ver ten oosten van De Bilt.

Slide 12 - Tekstslide

c.   Joska wil vrij
nemen in de maand
met de meeste zon.
Voor welke maand 
vraagt zij haar 
vakantie aan?

Slide 13 - Tekstslide

a. Met de blauwe lijn is de 
lijngrafiek gemaakt.
b. De horizontale as begint met 
een aantal wintermaanden en 
eindigt met een aantal 
wintermaanden. In de winter is er minder zon in Nederland dan in de zomermaanden.
c.   Joska wil vrij nemen in de maand met de meeste zon.
Voor welke maand vraagt zij haar vakantie aan? juli

Slide 14 - Tekstslide

opdracht 5
'hulplijnen trekken'
betekent hier dat
je een lijn tekent
naar de horizontale as
en een lijn tekent naar
de verticale as

Slide 15 - Tekstslide

opdracht 5
a.   300 gram
b.   700 g
c.   De lijn loopt steeds
omhoog, omdat de puppy 
groeit en zwaarder wordt.
d.   Tussen dag 4 en 5
is er de minste gewichts-
toename, namelijk nul g.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

een hek lakken
de lak - een soort verf
            die glanst

Slide 18 - Tekstslide

a.   tussen
8 en 12 uur

b. Als de temperatuur te hoog is, 
droogt de lak te snel en wordt 
het lelijk.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

de etappe - de afstand 
tussen twee rustpunten
b. het verband tussen 
    afstand en tijd
c. 200 km
d. 200 km in 5 uur
      ?   km    1 uur
    200 : 5 = 40 km / h
Geef de volgende antwoorden
via LessonUp.

Slide 21 - Tekstslide

f. Wat is de gemiddelde snelheid in de laatste drie uur wielrennen?
Geef berekening en antwoord.
timer
1:30

Slide 22 - Open vraag

f. Wat is de gemiddelde snelheid in de laatste drie uur?
na 5 uur hebben ze 200 km gefietst
na 8 uur hebben ze 300 km gefietst
300 km - 200 km = 100 km
100 km : 3 uur = 33,3333 km/uur

extra
rond af op een geheel getal
rond af op 1 decimaal

Slide 23 - Tekstslide

f. Wat is de gemiddelde snelheid in de laatste drie uur?
100 km : 3 uur = 33,3333 km/uur

extra
rond af op een geheel getal      33 km/h
rond af op 1 decimaal              33,3 km/h

Slide 24 - Tekstslide

Wat is de referentie-maat voor de snelheid van gewoon fietsen?
timer
1:30

Slide 25 - Open vraag

de referentie-maten voor snelheid
fietsen   -  15 km per uur
lopen     -    5 km per uur

autorijden op de snelweg - 100 km/uur

Slide 26 - Tekstslide

Let op de betekenis van 
'gemiddelde' 
die je hier moet gebruiken.

Slide 27 - Tekstslide

a. verband tussen lengte en
    maanden
b. De meeste zuigelingen zijn 
    minstens 45 cm lang als 
    ze geboren worden.
c. 18 mnd 75 cm
      9 mnd 67 cm
gegroeid=verschil   verschil = grootste min kleinste 75-67=8 cm

Slide 28 - Tekstslide

d gemiddelde groeisnelheid
Jeffry was 50 cm toen hij geboren
werd.
1 jaar = 12 maanden

12 mnd   70 cm
  0 mnd   50 cm 
groei = verschil = 70-50 = 20 cm
gemiddelde groei  20 cm : 12 maanden = 1,6667 cm per maand

Slide 29 - Tekstslide






overeen komen met
komt overeen met - is (bijna) hetzelfde
maat 68 hoort bij lengte 68 cm

Slide 30 - Tekstslide






Jeffry is met 7 maanden 63 cm lang. Hij is na
11 maanden 68 cm. Dat betekent dat Jeffry 
minder snel groeit dan veel andere kinderen 
in Nederland.

Slide 31 - Tekstslide

Bedenk wat 
'vanaf' betekent!

Geef je 
antwoorden 
via LessonUp.

Slide 32 - Tekstslide

a. Hoeveel leerlingen in klas 1B hebben een 5 of hoger gehaald?
b. In welke klas zijn de meeste scores vanaf 5 gehaald? Geef ook het aantal.
timer
1:30

Slide 33 - Open vraag

Bedenk wat 
'vanaf' betekent!
inclusief

a. 18 lln

b. 1B 18 lln
    1A 17 lln

Slide 34 - Tekstslide

Geef je antwoord bij b-4 via
LessonUp.

Slide 35 - Tekstslide

Geef je antwoord bij b-4 via
LessonUp.

Slide 36 - Tekstslide

Wat is de remweg bij 90 km/uur?
timer
1:30

Slide 37 - Open vraag

a. de remweg - de afstand 
die een voertuig nodig heeft 
om te stoppen.
b. 20 km/h     2 m
    40 km/h     9 m
    60 km/h   18 m
    90 km/h   39 m

Slide 38 - Tekstslide



Op een woonerf hebben 
de voetgangers en de 
spelende kinderen voorrang.
Bij een snelheid van 15 km/h
kan de auto na 2 meter 
stoppen. Dat is vaak snel 
genoeg.

Slide 39 - Tekstslide

huiswerk voor volgende keer
Herhaal alles van hoofdstuk 16 Lijndiagrammen.

Slide 40 - Tekstslide