Voorbeeld 1: Als de werkelijke maat op ware grootte wordt afgebeeld/getekend, dan spreken we van schaal 1 : 1. Wordt
een werkelijke maat afgebeeld op de helft van de ware grootte, dan spreken we van schaal 1 : 2. Tienmaal
kleiner dan de ware grootte is schaal 1 : 10, enzovoort.
Voorbeeld 2: Wanneer er een schaal van bijvoorbeeld 1:100 wordt toegepast dan is 1 mm op de tekening in
werkelijkheid 100 mm. Teken je een lijn van 100 mm bij een schaal 1:100 op het papier dan is die lijn in de
werkelijkheid 10.000 mm, oftewel 10 meter.
Voorbeeld 3: Maak je gebruik van schaal 1 : 20? Dan heeft een bouwdeel van 5 m (5000 mm) op een tekening een
afmeting van 250 mm. (5000 gedeeld door 20).
Is de schaal 1 : 100? Dan wordt de maat van het bouwdeel aangegeven met 50 mm (5000 gedeeld door 100).