koppelteken en weglatingsstreepje

dinsdag 17 december


  • Herhaling spelling Engelse leenwoorden (paragraaf 3)
  • Uitleg koppelteken en weglatingsstreepje (paragraaf 4)
  • Zelfstandig werk
  • Huiswerk

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

dinsdag 17 december


  • Herhaling spelling Engelse leenwoorden (paragraaf 3)
  • Uitleg koppelteken en weglatingsstreepje (paragraaf 4)
  • Zelfstandig werk
  • Huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

Spelling  Engelse leenwoorden
Downloaden of down loaden?
multiplechoice of multiple choice?
Plugin of plug-in?
Accountmanager of account manager?

Slide 2 - Tekstslide

Spelling  Engelse leenwoorden
  • Als één woord: een gebruikelijke samenstelling met één klemtoon, lookalike, parttimer, voicemail
  • Een koppelteken: als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, time-out, sit-up.
  • De delen los bij sommige woordgroepen met twee klemtonen, full speed, total loss, second opinion, low budget

Slide 3 - Tekstslide

  • Je weet hoe je Engelse en Franse leenwoorden op de juiste manier moet spellen.
  • Je weet waarom we koppeltekens en weglatingsstreepjes gebruiken.
  • Je weet wanneer we koppeltekens en weglatingsstreepjes gebruiken.
Lesdoelen

Slide 4 - Tekstslide

Deze les gaat over een klein liggend streepje - ;
het koppelteken of het weglatingsstreepje.
Voor allebei de tekens gebruik je hetzelfde streepje.


Weglatingsstreepje en koppelteken
Je leert wanneer je het streepje moet gebruiken.

Slide 5 - Tekstslide

Koppelteken
Samenstellingen schrijf je in principe aan elkaar.
Bijvoorbeeld:
voetbal + competitie = voetbalcompetitie
tentamen + stress =  tentamenstress

Slide 6 - Tekstslide

Koppelteken

Je gebruikt een koppelteken als er klinkers botsen, die ook samen een klank kunnen vormen.
Bijvoorbeeld:
auto + ongeluk = auto-ongeluk 

Slide 7 - Tekstslide

politie + academie
A
politie academie
B
politieacademie
C
politie-academie

Slide 8 - Quizvraag

studie + avond
A
studie avond
B
studieavond
C
studie-avond

Slide 9 - Quizvraag

gala + avond
A
gala avond
B
galaavond
C
gala-avond

Slide 10 - Quizvraag

domino + effect
A
domino effect
B
dominoeffect
C
domino-effect

Slide 11 - Quizvraag

rij + examen
A
rij examen
B
rijexamen
C
rij-examen

Slide 12 - Quizvraag

Koppelteken

Je gebruikt een koppelteken als er 3 dezelfde medeklinkers naast elkaar staan.
Bijvoorbeeld:
business + strategie = business-strategie

Slide 13 - Tekstslide

Koppelteken

Je gebruikt een koppelteken bij bijzondere woordcombinaties
Bijvoorbeeld:
doe het zelf + zaak = 
doe-het-zelfzaak
(Je schrijft de samenstelling met deze combinatie dan wel vast aan de combinatie)

Slide 14 - Tekstslide

nek aan nek race
A
nek-aan-nek-race
B
nek-aan-nekrace
C
nek aan nek-race

Slide 15 - Quizvraag

Koppelteken

Je gebruikt een koppelteken bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St. of Sint
Bijvoorbeeld: 
A4-tje

Slide 16 - Tekstslide

Sint Anthonis
A
Sint-Anthonis
B
Sint Anthonis

Slide 17 - Quizvraag

16 jarige
A
16 jarige
B
16-jarige

Slide 18 - Quizvraag

Koppelteken

Je gebruikt een koppelteken bij aardrijkskundige namen
Bijvoorbeeld:
Zuid + Holland = Zuid-Holland

Slide 19 - Tekstslide

Koppelteken

Je gebruikt een koppelteken bij de voorvoegsels:
anti-, oer-, on- en pro-  alléén als er een hoofdletter na komt.

Bijvoorbeeld: oer-Hollands 

Slide 20 - Tekstslide

Koppelteken
Je gebruikt een koppelteken bij de voorvoegsels:
niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-, substituut-, chef-, kandidaat-, interim-, stagiair-, leerling-, assistent-, collega-, of meester-

Bijvoorbeeld: niet-rookster / oud-burgemeester / ex-vriend

Slide 21 - Tekstslide

Koppelteken?
A
drieëndertig
B
drie en dertig
C
drie-en-dertig

Slide 22 - Quizvraag

Koppelteken of geen koppelteken?
A
Astma-aanval
B
Astmaaanval

Slide 23 - Quizvraag

Weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat, mag dat met een weglatingsstreepje.
Let op: 
- als je het eind van het woord weglaat, komt het streepje bij het eerste woord aan het eind.

Bijvoorbeeld: in- en uitvoer, dag- en nachtdienst

Slide 24 - Tekstslide

Weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat, mag dat met een weglatingsstreepje.
Let op: 
- als je het begin van het woord weglaat, komt het streepje aan het begin van het tweede woord.
Bijvoorbeeld: damesjassen en -jurken, tuintafel en -stoelen.
- laat je een heel woord weg, dan gebruik je geen streepje.

Slide 25 - Tekstslide

landbouw en tuinbouw
A
land- en tuinbouw
B
landbouw en tuin-
C
land en tuinbouw

Slide 26 - Quizvraag

import en export
A
import en -port
B
im- en export
C
import- en export

Slide 27 - Quizvraag

hoge gebouwen en lage gebouwen
A
hoge gebouwen en lage
B
hoge en lage gebouwen
C
hoge- en lage gebouwen
D
hoge- en lage-

Slide 28 - Quizvraag

voordelen en nadelen
A
voordelen en na-
B
voor- en nadelen
C
voor en nadelen

Slide 29 - Quizvraag

a &-teken
b bureau-agent
c cd-speler
d een sta-in-de-weg
e juryuitspraak
f laag-bij-de-gronds
g milieuactivist
h nek-aan-nekrace

i oud-burgemeester
j peper-en zoutstel
k politieagent
l ’s-Heerenberg
m schrijver-journalist
n vmbo-leerling
o zwart-witfoto

Slide 30 - Tekstslide

a babykleertjes en -schoentjes
b carnavalsfeesten en -fuiven
c deugd- en zorgzaam
d doorgaand en stadsverkeer
e gemeente- en provinciale politiek
f hoofd- en bijzaken


g in- en uitvoer
h keel-, neus- en oorarts
i lager en voortgezet onderwijs
j landwinning en -bewerking
k nationaal en regionaal overleg
l rood- of bruinachtig


Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 3
a auto uitlaten en -banden / auto-uitlaten en -banden / auto-uitlaten- en banden
b een paard en wagen / een paard-en-wagen / een paard-enwagen
c evacuatie instructie / evacuatie-instructie / evacuatieïnstructie
d hbo en mbo studenten en docenten / hbo- en mbo-studenten en -docenten /
hbo- en mbo-studenten- en -docenten
e leerling loodgieter / leerling-loodgieter / leerlingloodgieter
f vergeet-mij-niet-je / vergeet-mij-nietje / vergeetmijnietje

Slide 32 - Tekstslide

Woorden aan elkaar
Als verschillende woorden samen één nieuw begrip zijn, schrijf je het als één woord: aan elkaar dus.
Schrijf je een deel los, dan verandert de betekenis.

Kijk maar naar: grotestadsbewoner of grote stadsbewoner.

Slide 33 - Tekstslide

rode wijn glazen (betekenis: de kleur van de wijnglazen is rood)
A
rode wijnglazen
B
rodewijnglazen
C
rodewijn glazen

Slide 34 - Quizvraag

lange afstand loper (betekenis: de renner is lang)
A
langeafstandsloper
B
lange afstandsloper
C
langeafstand loper

Slide 35 - Quizvraag

korte afstand loper (betekenis: er wordt een korte afstand gelopen
A
korteafstandsloper
B
korte afstandsloper
C
korteafstand loper

Slide 36 - Quizvraag

Koppelteken en weglatingsstreepje
Je kunt nu:
- het koppel- en weglatingsstreepje toepassen

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Link