4M Oefenvragen thema 9 planten

4M Oefenvragen thema 9 planten
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

4M Oefenvragen thema 9 planten

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de stroomrichting van de houtvaten?
A
Omlaag
B
Omhoog
C
Naar het blad
D
Van het blad af

Slide 2 - Quizvraag

Wat vervoeren de houtvaten?
A
Water en mineralen
B
Water en glucose
C
Water en zuurstof
D
Water

Slide 3 - Quizvraag

Wat vervoeren de bastvaten?
A
water en mineralen
B
water en glucose
C
water en zuurstof
D
water

Slide 4 - Quizvraag

Houtvaten vervoeren
A
water en mineralen vanuit de bladeren naar de andere plantendelen.
B
water en mineralen vanuit de wortels richting de bladeren.

Slide 5 - Quizvraag

Bastvaten vervoeren
A
water met glucose vanuit de bladeren naar de andere plantendelen
B
water met glucose vanuit de wortels richting de bladeren

Slide 6 - Quizvraag

Een vaatbundel bestaat uit ...
A
houtvaten en nerfvaten
B
bastvaten en suikervaten
C
houtvaten, suikervaten en nerfvaten
D
bastvaten en houtvaten

Slide 7 - Quizvraag

Transport omhoog in een stengel komt o.a. door....
A
spierkracht
B
zwaartekracht
C
verdamping van water uit de huidmondjes
D
zuigkracht van de bastvaten

Slide 8 - Quizvraag

Een peen is een verdikte wortel die reservestoffen bevat.
Hoe komen de reservestoffen in de peen?
A
via bastvaten
B
via houtvaten
C
via haarvaten
D
via wortelharen

Slide 9 - Quizvraag

Voor de opbouw van welke voedingsstoffen gebruikt een plant nitraten?
A
eiwitten
B
koolhydraten
C
vetten
D
vitamines

Slide 10 - Quizvraag

Welke stoffen zijn energierijke stoffen?
A
Suiker, zetmeel en vetten
B
Eiwitten en mineralen
C
Vitaminen en mineralen

Slide 11 - Quizvraag

Als je joodoplossing bij zetmeel druppelt dan...
A
Verandert er niks aan de kleur
B
Wordt de kleur rood
C
Wordt de kleur blauw
D
Wordt de kleur geel

Slide 12 - Quizvraag

assimilatie is:
A
Het omzetten van stoffen.
B
Het afbreken van stoffen.
C
Het omzetten van stoffen waarbij anorganische stoffen worden gemaakt
D
Het opbouwen van stoffen waarbij energierijke organische stoffen worden gemaakt.

Slide 13 - Quizvraag

Is fotosynthese een voorbeeld van assimilatie?
Is verbranding een voorbeeld van assimilatie?
A
Fotosynthese wel, verbranding niet
B
Verbranding wel, fotosynthese niet
C
Beide zijn voorbeelden van assimilatie
D
Beide zijn geen voorbeeld van assimilatie

Slide 14 - Quizvraag

Zet de onderdelen op de juiste plek. 
Leerdoel 1
Je kunt de bouw en functie van bladeren beschrijven en het belang hiervan voor fotosynthese
Zonlicht
Wortels met wortelharen.
Glucose
Koolstofdioxide
Water
Zuurstof
blad met huidmondjes

Slide 15 - Sleepvraag

Houtvaten
Bastvaten
Vervoer Water / mineralen
Vervoer energierijke stoffen

Slide 16 - Sleepvraag

Vezels
Houtvaten
Bastvaten
Vaatbundel

Slide 17 - Sleepvraag

Houtvat
Bastvat

Slide 18 - Sleepvraag

Welk nummer geeft de houtvaten aan bij de nerf?
A
1
B
2
C
3

Slide 19 - Quizvraag

In welke richting vindt transport via houtvaten plaats?
A
wortel naar bladeren
B
bladeren naar wortel
C
beide richtingen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is nummer 1?
A
bladgroenkorrel
B
vaatbundel
C
vezels
D
wortels

Slide 21 - Quizvraag

In welke richting vindt transport via bastvaten plaats?
A
wortel naar bladeren
B
bladeren naar wortel
C
beide richtingen

Slide 22 - Quizvraag

De gemaakte glucose stroomt via de bastvaten naar de wortel van een plant.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Hennepplanten worden gebruikt voor de productie van stevig touw. Welke van deze onderdelen zijn het meest geschikt voor de productie van touw?
A
bastvaten
B
houtvaten
C
vezels
D
vacuolen

Slide 24 - Quizvraag

Een bladskelet ontstaat doordat het bladmoes (het weefsel tussen de nerven) sneller wegrot dan de nerven. Waarom rot bladmoes sneller weg dan nerven?
A
omdat bladmoes veel water bevat dat verdampt
B
omdat de opperhuid beschermt alleen de nerven
C
omdat kleinere cellen bevat en die breken sneller af
D
omdat nerven vezels en houtvaten bevatten

Slide 25 - Quizvraag

Wat neemt het plantje via wortelharen op uit de bodem?
A
glucose
B
mineralen
C
glucose en water
D
water en mineralen

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de functie van de zaadhuid van een bruine boon?
A
water opnemen
B
de boon beschermen
C
hiermee zat hij vast aan de moederplant
D
geen functie

Slide 27 - Quizvraag

Waar neemt de boon het vocht door op?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de volgorde van de fases van de levenscyclus van een plant?
A
kieming, volwassen plant, kiemplant
B
kiemplant,kieming, volwassen plant
C
kieming, kiemplant, volwassen plant

Slide 29 - Quizvraag


Welk nummer is de kiem?
A
1
B
4
C
7
D
8

Slide 30 - Quizvraag

Wat bedoelen we met de levenscyclus van de plant?
A
Het plantje dat boven de grond groeit.
B
De levenscyclus is de ontkieming van de plant
C
Alle fasen die een plant doorloopt in zijn leven
D
Als de plant doodgaat.

Slide 31 - Quizvraag

Wat zit er in de zaadlobben?
A
Reservevoedsel
B
Het kiemplantje
C
Het zaadje
D
De kiem

Slide 32 - Quizvraag

Bestudeer de tekening van de ontkieming van een plant.
Waardoor worden de zaadlobben bij de ontkieming steeds kleiner en vallen ze af?

A
In de zaadlobben zit reservevoedsel en de plant heeft geen voedsel meer nodig.
B
In de zaadlobben zit water en de plant neemt nu water op met de wortels.
C
In de zaadlobben zit reservevoedsel dat gebruikt is tijdens het ontkiemen.
D
Ze vallen niet af, ze groeien uit tot grote bladeren

Slide 33 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Met welk nummer worden de zaadlobben aangegeven?
A
Met nummer 1
B
Met nummer 2
C
Met nummer 3
D
Met nummer 4

Slide 34 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij groei?
A
mitose
B
plasmagroei
C
celstrekking
D
meiose

Slide 35 - Quizvraag

Plant X ontkiemt in maart, maakt wortels, stengels en bladeren. In de winter vallen zijn bladeren af. In het voorjaar daarna maakt hij nieuwe bladeren, vruchten en zaden. Daarna sterft hij.
Plant X is een....
A
eenjarige
B
tweejarige
C
meerderjarige
D
cactus

Slide 36 - Quizvraag