In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 5
Wat levert het op?
Slide 1 - Tekstslide
Wat is marketing?
A
Alles wat bedrijven doen om reclame te maken.
B
Alles wat bedrijven doen om nieuwe producten te maken.
C
Alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.
D
Alles wat consumenten doen om een product te kopen.
Slide 2 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met een markt bij het vak economie?
Slide 3 - Open vraag
Voorbeeld van een markt is...?
A
Je haalt een zak appels op de zaterdagmarkt in het centrum.
B
Je geniet lekker van de zon op he strand.
C
Je helpt een vriend met het plakken van een lekke band.
D
Je gaat naar de winkel om een nieuwe tas te kopen.
Slide 4 - Quizvraag
Is er in de volgende voorbeelden wel of geen aanbod?: De supermarkt heeft chocola in de aanbieding.
A
Wel aanbod
B
Geen aanbod
Slide 5 - Quizvraag
Is er in de volgende voorbeelden wel of geen aanbod?: Je bent op zoek naar een tweedehands fiets
A
Wel aanbod
B
Geen aanbod
Slide 6 - Quizvraag
Is er in de volgende voorbeelden wel of geen aanbod?: Nike presenteert een nieuw soort sportschoenen.
A
Wel aanbod
B
Geen aanbod
Slide 7 - Quizvraag
Maak de zin af: Consumenten zorgen voor...
A
aanbod
B
vraag
Slide 8 - Quizvraag
Maak de zin af: Op de rommelmarkt verkoop je oude spullen. Je zorgt voor...
A
Vraag
B
Aanbod
Slide 9 - Quizvraag
Een winkelier koopt zijn producten in tegen een inkoopprijs. Wie bepaalt die inkoopprijs?
A
Een consument die veel koopt bij de slager.
B
Een winkelier die broodjes verkoopt.
C
Een fabrikant die hagelslag verkoopt aan de supermarkt.
Slide 10 - Quizvraag
De inkoopprijs van een game is € 35. De brutowinstopslag is 60%. Bereken de brutowinstopslag.
Slide 11 - Open vraag
Hoe noem je het aantal producten dat je op een dag verkoopt? a
Slide 12 - Open vraag
Wat gebeurt er met de omzet als de kassière zorgt voor veel bijverkoop?
A
omzet zal stijgen
B
omzet zal dalen
Slide 13 - Quizvraag
Rianne heeft een kledingwinkel. Deze week heeft ze jeans in de aanbieding. Ze verkoopt in één week 18 broeken. €49,94 per stuk. Bereken haar omzet.
Slide 14 - Open vraag
Als de afzet stijgt en de verkoopprijs blijft gelijk. Wat gebeurt er met de omzet?
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 15 - Quizvraag
Als de afzet gelijk blijft en de verkoopprijs daalt. Wat gebeurt er met de omzet?
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 16 - Quizvraag
Welke uitspraak is juist?
A
Je betaalt btw over goederen en diensten die je koopt.
B
Je betaalt alleen btw over diensten.
C
Je betaalt alleen btw over je boodschappen in de supermarkt.
Slide 17 - Quizvraag
Waar staat de afkorting btw voor?
Slide 18 - Open vraag
Prijs inclusief btw.
A
Verkoopprijs
B
Consumentenprijs
Slide 19 - Quizvraag
Prijs die de consument betaalt.
A
Verkoopprijs
B
Consumentenprijs
Slide 20 - Quizvraag
Prijs exclusief btw.
A
Verkoopprijs
B
Consumentenprijs
Slide 21 - Quizvraag
Prijs die de winkelier gebruikt om de omzet te berekenen.
A
Verkoopprijs
B
Consumentenprijs
Slide 22 - Quizvraag
Een winkelier verkoopt lampen. De verkoopprijs van de lamp is € 32. De btw is 21%. Bereken de btw in euro’s.
Slide 23 - Open vraag
Met de verkoop van kleding heeft Dress4U deze week een omzet van € 6.843. De kleding had een inkoopwaarde van € 4.140. Bereken de brutowinst van de kleding.