• relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) leggen;
• relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen;
• de bedoeling van de schrijver verwoorden;
• een tekst beknopt samenvatten
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3
In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Voor de toets kun je:
• informatieve en instructieve teksten lezen;
• onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken;
• relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) leggen;
• relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen;
• de bedoeling van de schrijver verwoorden;
• een tekst beknopt samenvatten
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een instructietekst?
A
Een tekst die je informatie wil geven.
B
Een tekst die je iets wil uitleggen
C
Een tekst die probeert je mening te beïnvloeden.
D
Een tekst die grappig is om te lezen.
Slide 2 - Quizvraag
De gebruiksaanwijzing van de tv is een:
A
Instructie
B
Advies
C
Nieuwsbericht
D
Waarschuwing
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van het gele bord?
A
informeren
B
overtuigen
C
instructie geven
D
activeren
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van een reclametekst?
A
informeren
B
instructie geven
C
amuseren
D
activeren
Slide 5 - Quizvraag
Tabellen en grafieken zie je vooral in teksten die...
A
informatie geven
B
instructie geven
Slide 6 - Quizvraag
Welk tekstdoel hoort bij een folder van de apotheek?
A
adviseren
B
informeren
C
overtuigen
D
instrueren
Slide 7 - Quizvraag
Een recept is een:
A
Handleiding
B
Instructie
C
Advies
D
Informatie
Slide 8 - Quizvraag
Voorbeelden van een instructieve tekst (uitleg geven) zijn...
A
nieuwsbericht en gebruiksaanwijzing
B
tekst in leerboek en handleiding
C
gebruiksaanwijzing en uitleg van een les
D
handleiding en artikel
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een instruerende tekst?
A
Handleiding
B
Krant
C
Aanmeldforumulier
D
Folder bij de huisarts
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het doel van deze krantenartikelen?
A
Informeren
B
Overhalen/activeren
C
Instrueren
D
Overtuigen
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het tekstverband in dit stukje tekst?
Doordat wij niet goed met de Aarde omgaan, worden de zomers steeds warmer. We zouden als mens hier eens maatregelen in moeten nemen.
A
voorbeeld
B
opsomming
C
doel - middel
D
oorzaak-gevolg
Slide 12 - Quizvraag
Lees dit stuk tekst en vul slide 14 in:
Trein gemist.
Gisteren miste ik de trein naar Rotterdam en kon nog snel een kaartje kopen met de Intercity, waarmee ik uiteindelijk net op tijd aankwam voor het dag - uitje.
Dit kaartje kostte mij aardig wat extra geld, maar was nodig om snel te kunnen reizen.
Intercity treinen brengen je extra snel tussen de grote steden in Nederland.
Door middel van deze snelle verbinding hoefde ik geen onnodige tussenstops te maken.
Slide 13 - Tekstslide
In slide 13 staat drie keer het tekstverband ‘doel en middel’. Noteer de drie signaalwoorden die dit tekstverband aangeven
A
en - uiteindeijk - maar
B
maar - waarmee - uiteindelijk
C
waarmee - om ... te - door middel van
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het gevolg in de volgende zin: In Groningen zaten scheuren in de huizen, doordat er een aardbeving had plaatsgevonden.
A
Er was een aardbeving
B
Groningen
C
Scheuren in de huizen
Slide 15 - Quizvraag
Welke twee teksten geven de lezer instructies? KIES 2 ANTWOORDEN
A
een folder over eerste hulp in huis
B
een handleiding bij een telefoon
C
een krantenartikel over windenergie
D
een radiobericht over het weer
Slide 16 - Quizvraag
Welk tekstverband? Doordat de docent Corona had, werd de toets uitgesteld.
A
Oorzaak-gevolg
B
Opsomming
C
tegenstelling
D
Chronologische volgorde
Slide 17 - Quizvraag
Wat is de oorzaak? Mijn nieuwe jas is stuk, doordat ik van mijn fiets gevallen ben.
A
ik ben van de fiets gevallen
B
mijn nieuwe jas is stuk
Slide 18 - Quizvraag
Signaalwoorden tegenstelling
A
verder, ten slotte, en
B
kortom, dus
C
maar, tegenover, hoewel, echter
Slide 19 - Quizvraag
Welk signaalwoord van tegenstelling herken je in deze zin?
Vanmiddag zou ik wel kunnen gamen, maar mijn moeder vraagt mij boodschappen te doen.
A
vanmiddag
B
maar
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Als je stage loopt in het vmbo, moet je aan verschillende zaken denken.
B
Hoe een stage in de praktijk ingevuld wordt, verschilt per opleiding.
C
In het vmbo kun je verschillende soorten stages lopen.
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Dumpster diven is een groot probleem
B
Dumpster diven zou verboden moeten worden
C
Er zijn veel voordelen aan dumpster diven
D
Kristian Praakhoorn is fel tegen voedselverspilling
Slide 22 - Quizvraag
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste gedachte die de schrijver over het onderwerp heeft. Een hoofdgedachte bestaat uit één of twee zinnen.
Slide 23 - Tekstslide
Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 24 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
De gevolgen van het treinongeluk in Disneyland Parijs vallen mee
B
Door een ongeluk met een trein in Disneyland Parijs zijn twaalf mensen gewond geraakt.
C
Vier gewonden in Disneyland Parijs moesten naar het ziekenhuis.
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin
Slide 26 - Quizvraag
Hoofdgedachte
Het belangrijkste dat de auteur (schrijver) over het onderwerp zegt, is de hoofdgedachte.
Voorkeursplaatsen zijn: (onder)titel, inleiding, slot. Bij nieuwsberichten is het vaak de eerste zin.
'Wat zegt de auteur over het onderwerp?' -> hoofdgedachte
Slide 27 - Tekstslide
Tabellen en grafieken zie je vooral in teksten die...
A
informatie geven
B
instructie geven
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het DOEL van een grafiek over de gemiddelde temperatuur in Friesland?