2ha Grammatica Woordsoorten - H2 & H3

  • Neem plaats volgens de (nieuwe) plattegrond.
  • Pak alvast je boek, schrift, studiewijzer.
Grammatica woordsoorten
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

  • Neem plaats volgens de (nieuwe) plattegrond.
  • Pak alvast je boek, schrift, studiewijzer.
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je hebt aantekeningen gemaakt in je studiewijzer.
  • Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen in een zin of tekst.
  • Je kent het verschil tussen zelfstandig werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

De studiewijzer
Wanneer
Wat
Waar
Doelen
maandag 13 mrt
Grammatica woordsoorten
H2 en H3
opdracht 1 t/m 5
blz. 62-63
blz. 94-95
Je kunt koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden herkennen.
dinsdag 14 mrt
Grammatica woordsoorten
H2 en H3
opdracht 1 t/m 5 
blz. 62-63
blz. 94-95
Je kunt zelfstandige werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden van elkaar onderscheiden (je weet het verschil).

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik hoofdstuk 1
Een persoonlijke voornaamwoord (pers.vnw) verwijst naar een persoon, dier of ding.
Een bezittelijk voornaamwoordelijk geeft aan van wie iets is (bezit).
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Verwijst altijd naar een persoon, dier of ding.
Geeft aan wie iets is bezit. Staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
Hij let niet goed op.
Ik heb het beloofd.
Zij is nog steeds niet met pensioen.
Jullie huis.
Ik ga naar jouw feest.
Mijn oma is nog steeds niet met pensioen.

Slide 4 - Tekstslide



blz. 62-63 en blz. 94 -95
Grammatica woordsoorten H2 en H3
Zelfstandig werkwoor,  koppelwerkwoord en hulpwerkwoord

Slide 5 - Tekstslide

Zijn woorden die je kunt doen. Ze kunnen je ook overkomen. Werkwoorden kun je altijd vervoegen: ik loop, jij loopt, wij lopen.

In het Nederlands zijn er drie soorten werkwoorden:
- Zelfstandig werkwoord (Geeft een handeling of actie aan en heeft een eigen betekenis. Het is het belangrijkste werkwoord in een zin -> fietsen, rennen, betalen).
- Koppelwerkwoord (Koppelt een eigenschap aan het onderwerp van de zin).
- Hulpwerkwoord (Helpt een zww of kww altijd. Dit werkwoord geeft bijvoorbeeld de tijd van de zin aan). 
Werkwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord: Geeft een handeling of actie aan en heeft een eigen betekenis. Het is het belangrijkste werkwoord in een zin -> fietsen, rennen, betalen). Een zww hoort bij het werkwoordelijk gezegde. 

* Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde (onderwerp doet iets) maar één werkwoord staat, dan is dat een zww.

Zelfstandig werkwoord

Slide 7 - Tekstslide

Koppelwerkwoord of hulpwerkwoord?
Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd één koppelwerkwoord (kww): een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen. Zo'n werkwoord koppelt een eigenschap aan het onderwerp van de zin. Een hulpwerkwoord (hww) helpt een kww of zww altijd. Het geeft bijvoorbeeld een tijd aan (heeft, kan, laat). 
Koppelwerkwoord
Hulpwerkwoord
Is onderdeel van een naamwoordelijk gezegde (het ow is of wordt iets).
Helpt altijd een koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord.
Is een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen. 
Kan zowel bij een werkwoordelijk als naamwoordelijk gezegde voorkomen. 

Slide 8 - Tekstslide

Jan plakt zijn band = zelfstandig werkwoord (zww).
Jan is [een fietsenmaker] - koppelwerkwoord (kww, eigenschap).
Jan heeft zijn band geplakt = hulpwerkwoord (hww, geeft aan dat het al is gebeurd, geplakt = zww).
De band wordt door Jan geplakt = hulpwerkwoord (hww, geeft aan dat het nu gebeurt).
Lasergamen kan (hww) echt spannend zijn (kww)! 

Het verschil

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Tekstslide

Kahoot.it 

Slide 12 - Tekstslide

Grammatica Woordsoorten H3

  • Opdracht 1 t/m 4

* Neem zelf de theorie van H3 door, maak daarna de opdrachten. 

Klaar? Nakijken. Vul daarna je studiewijzer aan met aantekeningen en onderdelen die je nog moeilijk vindt.
Huiswerk
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je hebt aantekeningen gemaakt in je studiewijzer.
  • Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen in een zin of tekst.
  • Je kent het verschil tussen zelfstandig werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden.

Slide 14 - Tekstslide

Geef jij jouw neefje ook een klein stukje taart?
Is het onderstreepte woord een pers.vnw of een bez vnw?
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
pers.vnw
bez.vnw

Slide 15 - Sleepvraag

Leg in eigen woorden het verschil tussen een
zelfstandig werkwoord en een koppelwerkwoord uit.

timer
1:00

Slide 16 - Open vraag

Zelfstandig ww, koppel ww of hulp ww? (worden)

Van dit mooie weer worden wij vanzelf vrolijk.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Koppelwerkwoord (kww)
C
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 17 - Quizvraag

Zelfstandig ww, koppel ww of hulp ww? (fiets)

Ik fiets elke zondag naar mijn oma.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Koppelwerkwoord (kww)
C
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 18 - Quizvraag

Zelfstandig ww, koppel ww of hulp ww? (gaat)

Mijn broer gaat naar Rotterdam verhuizen.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Koppelwerkwoord (kww)
C
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 19 - Quizvraag

Wat gaat al goed met dit onderdeel?

Slide 20 - Open vraag

Wat vind je nog moeilijk aan dit onderdeel?

Slide 21 - Open vraag