Twee waarschuwingen, derde waarschuwing = strafwerk of naar de gang
Hand opsteken = stil zijn!
Op je plaats blijven zitten
Werkhouding telt mee op je rapport
Slide 2 - Tekstslide
timer
10:00
Slide 3 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
Samenvatting
Nakijken opdracht 18, 19 en 20, blz 65
Slide 4 - Tekstslide
Wat staat er eigenlijk?
Een samenvatting =zo kort mogelijk vertellen wat er in de tekst staat.
Slide 5 - Tekstslide
Samenvatting? Waarom?
Het helpt je bij:
Het begrijpen van moeilijke teksten.
Het voor langere tijd onthouden van informatie.
Handig voor:
Het voorbereiden op een toets (aardrijkskunde of geschiedenis).
Het maken van een boekverslag, spreekbeurt of presentatie.
Slide 6 - Tekstslide
Hoe maak je een samenvatting?
Lees de hele tekst aandachtig door.
Schrijf de belangrijkste boodschap van de tekst op (hoofdgedachte).
Onderstreep of noteer de woorden en/of zinnen die belangrijk zijn voor de hoofdgedachte.
Let op: markeer of noteer niet teveel: alleen de belangrijkste informatie. Voorbeelden hoef je niet in de samenvatting te zetten.
Schrijf de samenvatting: maak een lopend verhaal(tje) van de tekst die je hebt gemarkeerd of opgeschreven.
Maak gebruik van de structuur van de tekst (tussenkopjes, alinea's). Vaak kun je die overnemen in de samenvatting.
Zorg ervoor dat het een logisch verhaal wordt. Schrijf dus niet klakkeloos de tekst over.
Lees de samenvatting goed door. Is het verhaal logisch? Begrijp je volgende week ook nog wat er staat en staat alles erin wat belangrijk is, in relatie tot de hoofdboodschap/hoofdvraag van het verhaal?
Herschrijf de samenvatting tot je tevreden bent.
Slide 7 - Tekstslide
Door het schrijven van een samenvatting leer je de leerstof steeds beter te begrijpen. Zo hoef je voor de toets alleen nog maar even de samenvatting door te nemen.
Slide 8 - Tekstslide
Tips
Begrijp waar de tekst over gaat voordat je begint met samenvatten!
In plaats van te onderschrepen kun je ook een schema tekenen om de structuur van de tekst weer te geven.
Stel de vijf W-vragen: wie, wat, waar, waarom, wanneer.
De hoofdgedachte van een alinea staat meestal in een kernzin. De kernzin vind je vaak in de eerste, tweede of laatste zin van de alinea! Vat de kernzin samen in je eigen woorden.