Orte in der Schule - 4. Februar 2020

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Lektion 4: die Schule

Lektion 4: vorige Stunde

- Je hebt geleerd over de Duitse 'Bundesländer' en hun 'Hauptstädte' en dat het onderwijs verschillend is georganiseerd. Hierover kun je teksten lezen en begrijpen.

- Je hebt geleerd welke verschillende plekken er op een school zijn.  

- We hebben een begin gemaakt met de 4e naamval om met 'es gibt + 4' iets te kunnen zeggen over deze ruimtes (spreken) of deze ruimtes te kunnen bespreken.

Lernziele dieser Stunde

1. Je kunt de plekken in je school beschrijven; (mondeling & schriftelijk)
   
2. Je kunt zeggen waar deze plekken voor zijn, bijv. wat je daar doet; (mondeling & schriftelijk) 
3. Je kunt zeggen wat je van deze plekken vindt. (mondeling & schriftelijk) 
4. Je weet welke en hoeveel Bundesländer er zijn, wat Stadtstaaten zijn en wat zij met het onderwijs in Duitsland te maken hebben.

Lernziele dieser Stunde

TAALTAAK: 'Wo bin ich?' Maak kaartjes waarop de ruimtes in een school vermeld staan. Eén leerling krijgt een kaartje en moet deze ruimte in het Duits beschrijven (zeg hoe je de ruimte vindt en wat je er doet). De andere leerling moet raden om welke ruimte het gaat. Dan worden de rollen gewisseld. 

(eine Probe....)

Wie findest du den Musikraum?

Das Klassenzimmer ist...

Was braucht ihr?

- richtige Aussprache

- richtige Formulierungen --> unter B. Orte in der Schule

- Wortschatz

- gute Grammatik (Verben, 4. Fall)

Wie findest du ...... Kunstraum?

1. den
2. der
3. das
4. die

Wie findest du ....... Sporthalle?

1. den
2. der
3. das
4. die

Ich mag ....... Schulhof.

1. den
2. der
3. das
4. die

Sehr gemütlich ist ....... Schulhof.

1. den
2. der
3. das
4. die

....... Bibliothek ist sehr modern.

1. den
2. der
3. das
4. die

Ich mag ....... Bibliothek sehr.

1. den
2. der
3. das
4. die

Wo kann man im Internet surfen? ....... Informatikraum.

1. in den
2. in der
3. in
4. im

Magst du ....... Informatikraum? Nein, ....... Informatikraum ist langweilig.

1. der, den
2. der, die
3. den, der
4. das, den

Der Stundenplan

Was braucht man, um den Stundenplan zu verstehen?

- die Stunden (die Fächer)

- die Uhrzeiten

Der Stundenplan

Was braucht man, um den Stundenplan zu verstehen?

- die Stunden (die Fächer)

- die Uhrzeiten

Stunde = lesuur / 60 minuten = de gemeten tijd.

Bijv.: 'Es dauert eine Stunde.'

Uhrzeit = de tijd van het uurwerk / de klok

Bijv.: 'Was ist die Uhrzeit? Es ist 8.50 Uhr.'

Wie spät ist es? 

Es ist....

.... 9 Uhr

.... Viertel vor / nach

.... halb 

.... fünf / zehn - vor / nach - halb ....

Luisas Stundenplan

Zusammen hören wir uns Luisas Stundenplan an (D.1.) 

- Wir hören uns den Fehler an.

- Wir denken über die Bedeutungen der Fächer / der Stunden nach und sprechen nach....

In het domein...

- woordenlijst t/m 'der Schulalltag' invullen (Duits overschrijven, NL vertaling, per kopje 2 voorbeeldzinnen) (15 Min)

- voorbereiden op Taaltaak 1, opdracht lezen en kaartjes maken (10 Min)

- Taaltaak 1 uitvoeren (10 Min)

Voorbereiding voor volgende week (om Taaltaak 2 te kunnen uitvoeren):

- opdrachten uit boek maken (C, D en E)

- inhoud van de opdrachten C, D en E leren (kunnen opschrijven in het Duits) 

- woordenlijst van 'der Ort' t/m 'der Schulalltag' leren

Nächste Woche...

- Taaltaak 2: Beschrijf je school, je rooster, je dag, je lievelingsvak, etc. (schriftelijk)

Wat moet je daarvoor doen?

- maken én leren: opdrachten van D én opdrachten van E

- woordenlijst 'der Ort' t/m 'der Schulalltag' opschrijven én leren

Volgende week....

- Taaltaak 2 uitvoeren

- Feedback en nabespreken toets

- laatste delen Lektion 4 doornemen

(ook slechts 2 blokken ter beschikking, dus veel zelfstandig werken)