In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Woordsoorten:
Persoonlijk voornaamwoord (psv)
Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
Vragend voornaamwoord (av)
Aanwijzend voornaamwoord (vrv)
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
De tandarts is vandaag afwezig, want is ziek.
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op
Wanneer gaan verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet per dag?
hij
je
ik
hem
zij
Slide 5 - Sleepvraag
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Wat is het pers. vnw.? Jullie moeten hem deze vraag stellen.
Slide 8 - Open vraag
Wat is het pers. vnw.? Kunt u me morgen naar de bioscoop brengen?
Slide 9 - Open vraag
Wie haalt jullie op?
jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 10 - Quizvraag
mijn huis. mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 11 - Quizvraag
Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk: Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 12 - Quizvraag
Zijn pen doet het niet.
Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het bez. vnw.? Mijn telefoon is zoek.
Slide 14 - Open vraag
Wat is het bez. vnw.? Heb jij mijn tas meegenomen ?
Slide 15 - Open vraag
Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?
'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 16 - Quizvraag
Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.
'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 17 - Quizvraag
Maak een zin met een persoonlijk voornaamwoord.
Slide 18 - Open vraag
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw):
wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag.
Voorbeeld: Welke spieren train je met hardlopen?
Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
Voorbeeld:
Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen?
Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat?
Wie = vragend voornaamwoord
Slide 19 - Tekstslide
Benoem het vragend voornaamwoord.
Wie is er in een schrikkeljaar geboren?
Slide 20 - Open vraag
Benoem het vragend voornaamwoord.
Ik weet niet wat we vandaag gaan eten.
Slide 21 - Open vraag
Benoem het vragend voornaamwoord.
Wanneer kun je het beste beginnen met leren?
Slide 22 - Open vraag
Benoem het vragend voornaamwoord.
Wat voor een hond past bij jou?
Slide 23 - Open vraag
Benoem het vragend voornaamwoord.
Weet je welke prijs we gewonnen hebben?
Slide 24 - Open vraag
Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit, dat,deze. zulke, zo'n en dergelijke.
Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker.
1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)
In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen.
Slide 25 - Tekstslide
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk.
Slide 26 - Open vraag
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden.
Slide 27 - Open vraag
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.
Slide 28 - Open vraag
Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.
Slide 29 - Open vraag
vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken
gedaan?
Slide 30 - Sleepvraag
vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is
die
mooie
sjaal?
Slide 31 - Sleepvraag
Wat zijn voegwoorden?
A
maar
B
zijn
C
leven
D
want
Slide 32 - Quizvraag
Voegwoorden (vw)
Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, en voegwoorden geven ook aan wat het verband is tussen twee zinnen: