Nieuwsbegrip quiz verwijswoorden

Opbouw van de les
  • Voorspellen
  • Doel
  • Denkwolkje
  • Wij doen het samen
  • Jullie doen het samen
  • Kleine lesafsluiting
  • Zelf aan de slag
  • Evaluatie
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Opbouw van de les
  • Voorspellen
  • Doel
  • Denkwolkje
  • Wij doen het samen
  • Jullie doen het samen
  • Kleine lesafsluiting
  • Zelf aan de slag
  • Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Ik weet dat een verwijswoord verwijst naar een ander woord of groepje woorden in de tekst en kan achterhalen waarnaar het verwijswoord verwijst. 

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden
  • Ik weet dat een verwijswoord verwijst naar een woord of een groepje woorden in de tekst. 
  • Voorbeelden van verwijswoorden zijn: haar, zijn, het, er, die, dat, hij, zij. 
  • Ik stel mezelf bij de zin met het verwijswoord een vraag met
    "wie", "wat" of "waar". 
  • Ik lees een stukje terug en vul het woord in waarvan ik denk dat het in plaats van het verwijswoord kan komen te staan. 

Slide 3 - Tekstslide

Kijk en luister
Alinea 1:
  • Waar verwijst "ze" naar in regel 2?
  • Waar verwijst "ze naar in regel 5?

Slide 4 - Tekstslide

Samen
Alinea 2:
  • die (regel 9)
  • ze (regel 10)

Slide 5 - Tekstslide

Jullie
Alinea 3:
  • zij (regel 23)
  • ze (regel 25)
  • ze (regel 28)
  • ze (regel 30)
  • zij (regel 31)

Slide 6 - Tekstslide

Waar verwijst "hij" naar in regel 34?

A
het verbod
B
de minister
C
geen verbod
D
de minister van Volksgezondheid

Slide 7 - Quizvraag

Waar verwijst "zij" naar in regel 35?

A
hij
B
de minister
C
ouders
D
hun kinderen

Slide 8 - Quizvraag

Nieuwsbegrip AA: basis AA week 3
Maak opgave 1i, 1j, 1k, 1l, 1m en opgave 3 zelfstandig. 
Opgave 4 maak je als je klaar bent. 
Nu mag je overleggen met je spionnenstem. 

Klaar? Werk aan je persoonlijke leerdoelen. 

Slide 9 - Tekstslide

Gooi de dobbelsteen!
Wat was het doel?                                                                     Wat was het doel?

Hoe ging het samenwerken?                                               Kon je je concentreren?

Wat vond je moeilijk?                                                                Wat lukte goed?

Slide 10 - Tekstslide